ECLI:NL:RBDHA:2013:19308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
C/09/453914
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de heer [gemachtigde], die de kinderrechter, mr. C.L. Strop, had gewraakt in een jeugdzorgzaak waarin het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (LJ&R) betrokken was. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing vormden voor een vooringenomenheid van de kinderrechter. Verzoeker had aangevoerd dat hij niet tijdig was geïnformeerd over de naam van de kinderrechter, waardoor hij niet in staat was geweest om onderzoek te doen naar eventuele nevenfuncties van de kinderrechter. De kinderrechter had echter in de oproepbrief gewezen op de mogelijkheid om deze informatie tijdig te verkrijgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2013 is het wrakingsverzoek toegelicht door verzoeker en zijn gemachtigde, en heeft de kinderrechter haar standpunt kenbaar gemaakt. De kinderrechter stelde dat zij niet voorafgaand aan de zitting een oordeel had gegeven over de ontvankelijkheid van LJ&R, en dat verzoeker voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te uiten. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond en dat de kinderrechter op een correcte wijze had gehandeld.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen en dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en wordt toegezonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/55
zaaknummer: C/09/453914
rekestnummer: JE RK 13-2796
datum beslissing: 13 december 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Rotterdam,
vertegenwoordigd door de heer [A],
verzoekster in de hoofdzaak,
hierna te noemen: LJ&R,
met betrekking tot de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [datum] 2002 te [plaats],
hierna te noemen: de minderjarige,
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[de vader],
de vader, belanghebbende in de hoofdzaak,
advocaat: mr. S. Salhi,
en
[de moeder],
de moeder, belanghebbende in de hoofdzaak,
gemachtigde: de heer [gemachtigde],
verzoeker in de wraking,
strekkende tot wraking van:
mr. C.L. Strop,
kinderrechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de kinderrechter.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 19 november 2013 heeft in bovenvermelde zaak een zitting plaatsgevonden naar aanleiding van een verzoek van LJ&R tot vervangende toestemming voor een (medische) behandeling van de minderjarige. Tijdens deze zitting heeft de heer [gemachtigde] (hierna ook: verzoeker) de kinderrechter gewraakt en de gronden daartoe meegedeeld. De kinderrechter heeft bij brief van 6 december 2013 meegedeeld niet in de wraking te berusten en haar standpunt omtrent de wraking kenbaar gemaakt. Omdat bij na te melden mondelinge behandeling bleek dat verzoeker deze brief niet had ontvangen, is aan hem een afschrift daarvan uitgereikt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 9 december 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. De heer [gemachtigde], de kinderrechter, mr. Salhi en de heer [A] zijn verschenen. Het wrakingsverzoek is door verzoeker aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen mondeling toegelicht en de kinderrechter heeft eveneens mondeling haar standpunt kenbaar gemaakt. Ten slotte zijn ook mr. Salhi en de heer [A] in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is door verzoeker – verkort en zakelijk weergeven – ten grondslag gelegd dat hem de mogelijkheid is ontnomen tijdig en effectief onderzoek te doen naar de nevenfuncties van de kinderrechter, omdat hij ten onrechte niet ten minste 14 dagen voorafgaand aan de zitting is geïnformeerd over de naam van de behandelend kinderrechter. Voorts heeft hij aangevoerd dat de kinderrechter door het verzoek van LJ&R op zitting te (doen) plaatsen en behandelen, LJ&R op voorhand ontvankelijk heeft verklaard in het verzoek; een oordeel waarmee verzoeker zich niet kan verenigen. Aldus heeft de kinderrechter blijk gegeven van vooringenomenheid, althans de schijn daarvan gewekt.

4.Het standpunt van de kinderrechter

De kinderrechter heeft – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verzoeker, zoals gebruikelijk in een civiele jeugdbeschermingszaak, in de oproepbrief is geattendeerd op de mogelijkheid om vanaf twee dagen vóór de zitting bij de griffie van de rechtbank te informeren naar de naam van de behandelend kinderrechter en dat verzoeker derhalve voldoende in de gelegenheid is gesteld om aan de hand van de aldus te verkrijgen informatie onderzoek te doen naar de nevenfuncties van de kinderrechter. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij door de zaak op een zitting te willen bespreken niet voorshands een oordeel heeft gegeven over de ontvankelijkheid van LJ&R. Verzoeker had zich daarover ter zitting kunnen uitlaten en eerst nadien zou zij over de ontvankelijkheid van LJ&R hebben beslist. Van vooringenomenheid, althans de schijn daarvan is geen sprake.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden vormen naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing dat de kinderrechter een vooringenomenheid koestert of dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft erkend dat hij middels de oproepbrief voor de zitting is gewezen op de mogelijkheid om vanaf twee dagen vóór de zitting ter griffie van de rechtbank te informeren naar de naam van de behandelend kinderrechter. Dat de rechtbank met deze werkwijze een tijdig en effectief onderzoek naar de eventuele nevenactiviteiten van de kinderrechter onvoldoende mogelijk zou maken, is een omstandigheid die niet aan de kinderrechter kan worden toegerekend en waaruit derhalve geen vooringenomenheid (of de schijn daarvan) van de kinderrechter kan worden afgeleid. Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat de kinderrechter door de zaak ter zitting te behandelen niet voorshands een oordeel heeft gegeven over de ontvankelijkheid van LJ&R. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt ook dat de kinderrechter uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat verzoeker in de gelegenheid zou worden gesteld om de ontvankelijkheid van LJ&R ter zitting aan de orde te stellen en dat zij eerst nadien een oordeel daaromtrent zou geven. Daarom kan ook deze grond niet tot wraking leiden.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a haar gemachtigde de heer H. [gemachtigde];
• de belanghebbenden in de hoofdzaak;
• de kinderrechter mr. C.L. Strop.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P. van Ham, voorzitter, mrs. D.G.J. Dop en
M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. van Essen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.