ECLI:NL:RBDHA:2013:19074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_26049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Ethiopische vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een beroep van een Ethiopische vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel die hem was opgelegd. De vreemdeling was op 25 september 2013 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. Hij had eerder asiel aangevraagd, maar zijn verzoek was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zicht op uitzetting naar Ethiopië bestaat, ondanks eerdere toezeggingen van de Ethiopische autoriteiten om een laissez passer te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat er sinds november 2012 geen laissez passer was afgegeven en dat er geen noemenswaardige diplomatieke ontwikkelingen waren die de situatie zouden kunnen verbeteren. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er bij de oplegging van de maatregel al geen zicht op uitzetting bestond. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bewaring opgeheven en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.450,- aan de vreemdeling. Daarnaast zijn de proceskosten van de vreemdeling vastgesteld op € 944,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/26049
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser]

geboren op [geboortedag] 1969, van (gestelde) Ethiopische nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen)
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. E. van der Weijden)

Procesverloop

Op 25 september 2013 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 8 oktober 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 22 oktober 2013. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N.C. Blomjous, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Ook was ter zitting aanwezig N. Fictoor-Ahmed als tolk in de Oromo taal.

Overwegingen

1.1 Eiser voert aan dat bij de staandehouding sprake is geweest van misbruik van bevoegdheden. Eiser gooide een sigarettenpeuk weg op het [plaats1], waarop hij is staandegehouden en naar een identiteitsbewijs is gevraagd. Nu volgens eiser algemeen bekend is dat ongeveer alle rokers hun sigarettenpeuken op straat gooien (gezien ook de hoeveelheid peuken die op straat liggen), maar niemand hiervoor wordt aangehouden, moet het er voor worden gehouden dat het weggooien van de peuken als aanleiding is misbruikt om eiser naar zijn papieren te vragen. Er was ook geen sprake van een algemene controle of iets dergelijks. Alleen eiser werd aangehouden, terwijl aannemelijk te achten is dat meerdere mensen op dat moment hun sigarettenpeuken op straat zullen hebben gegooid.
1.2 De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen en het proces-verbaal van aanhouding genoegzaam volgt dat eiser in het kader van de uitvoering van algemene politietaken, in dit geval het achterlaten van straatafval in de vorm van sigarettenpeuken, door de verbalisanten is gevraagd naar zijn identiteit. Er is dan ook geen sprake geweest van het uitoefenen van een bevoegdheid op grond van artikel 50 van de Vw 2000. De enkele stelling dat er op dat moment meerdere mensen hun sigarettenpeuk zullen hebben weggegooid, maar niet zijn aangehouden, biedt onvoldoende aanleiding om tot een andere conclusie te komen. Of het uitoefenen van die politietaken in dit geval ook terecht was, ligt niet ter beoordeling voor. Het is niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van deze bevoegdheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2013, te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2013:BZ9018. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat sprake is geweest van misbruik van bevoegdheden en dat de staandehouding onrechtmatig is geweest.
2.1 Aan eiser zijn de navolgende gronden tot inbewaringstelling tegengeworpen:
a. eiser is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken;
b. eiser heeft zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 gehouden;
c. eiser heeft eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt, en hij heeft daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg gegeven;
d. eiser werkt niet of niet voldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
e. eiser heeft meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
i. eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats;
j. eiser beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.
2.2 Eiser betwist een aantal van deze aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Zo bestrijdt hij dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Hiertoe voert hij aan dat hij, toen hij destijds naar Nederland is gekomen, direct asiel heeft aangevraagd. Eiser betwist verder dat hij niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser werkt wel mee, hij wil alleen niet terugkeren naar Ethiopië. Tot slot betwist eiser dat hij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan. Eiser verbleef ten tijde van zijn aanhouding met toestemming van de overheid in een opvanglocatie en ontving een toelage via de gemeente.
2.3 De rechtbank overweegt dat eiser de gronden onder b, c en e niet heeft betwist. Deze gronden in onderlinge samenhang beschouwd, zijn naar het oordeel van de rechtbank reeds voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel de terugkeer of verwijdering ontwijkt of belemmert. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de overige gronden kan daarom onbesproken blijven.
3.1 Eiser voert voorts aan dat zicht op uitzetting naar Ethiopië ontbreekt. Eiser wijst in dit verband op de - uit de op grond van Wob-verzoeken verkregen - informatie waaruit blijkt dat er in de jaren 2009, 2010 en 2011, ongeveer 45 laissez-passeraanvragen zijn ingediend bij de Ethiopische autoriteiten en dat er in die periode jaarlijks slechts één laissez passer is afgegeven. In de periode van 1 januari 2010 tot 1 juni 2012 zijn voor ongeveer 25 vreemdelingen die zich in bewaring bevonden, laissez-passeraanvragen gedaan bij de Ethiopische vertegenwoordiging, maar voor geen van deze Ethiopiërs is vervolgens een laissez passer afgegeven. Verder duurt de behandeling van een laissez passeraanvraag bij de Ethiopische autoriteiten ook veel te lang: een periode van zes maanden wordt niet als een uitzonderlijk lange periode aangemerkt. Eiser heeft geen reden om aan te nemen dat de resultaten van laissez-passeraanvragen bij de Ethiopische autoriteiten recentelijk zijn verbeterd. Ook blijkt uit het verslag van een presentatie uit februari 2013 dat alleen reisdocumenten kunnen worden afgegeven voor vrijwillige terugkeer van een vreemdeling, waarvan de identiteit en nationaliteit zijn vastgesteld. Eiser is niet bereid om terug te keren naar Ethiopië. Zijn (herhaalde) verzoek om een verblijfsvergunning is weliswaar afgewezen, maar eiser meent dat hij nog steeds voor zijn leven en veiligheid moet vrezen bij terugkeer. Van eiser mag niet worden verwacht dat hij verklaart dat hij vrijwillig wil terugkeren.
3.2 De rechtbank overweegt allereerst dat de Afdeling bij uitspraak van 7 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1332) nog heeft geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar Ethiopië bestaat. Hierbij heeft de Afdeling overwogen dat vaststaat dat de inspanningen van verweerder tot dusver slechts hebben geleid tot de afgifte van een gering aantal laisser passer door de Ethiopische autoriteiten sinds 2010, maar dat op dat moment (februari 2013) geen grond bestond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Ethiopië bij een actieve en volledige medewerking van de vreemdeling binnen een redelijke termijn ontbreekt. Uit door verweerder verstrekte informatie was namelijk gebleken dat in 2012 op diplomatiek niveau inspanningen waren verricht en dat in dit kader eind november 2012 door de Ethiopische autoriteiten was toegezegd dat zij een laissez passer zullen verstrekken indien een vreemdeling bij de presentatie op de ambassade verklaart vrijwillig terug te willen keren.
3.3 De rechtbank overweegt verder dat verweerder thans ter zitting heeft verklaard dat uit een brief van de DT&V van 5 augustus 2013 is gebleken dat in de periode van
26 november 2012 tot en met 31 mei 2013 geen enkele laissez passer door de Ethiopische autoriteiten is afgegeven, dat uit zeer recente informatie van de DT&V is gebleken dat hierin tot 1 september 2013 geen wijziging is gekomen alsook dat er op dit moment op diplomatiek niveau geen noemenswaardige ontwikkelingen zijn. In het systeem van de DT&V staan volgens verweerder tot 1 september 2013 79 aanvragen geregistreerd, waarvan er op
1 augustus 2013 49 zijn afgewezen.
3.4 De rechtbank leidt uit verweerders toelichting af dat er - ondanks de diplomatieke inspanningen die in de uitspraak van de Afdeling zijn genoemd, en ondanks de door de Ethiopische autoriteiten eind 2012 gedane toezeggingen - tot op heden geen daadwerkelijke verbetering is gekomen in de situatie van het afgeven van documenten door de Ethiopische autoriteiten. Dat dit mogelijk samenhangt met de omstandigheid dat geen van de aanvragen betrekking had op meewerkende vreemdelingen, zoals door verweerder ter zitting is betoogd, acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk. Weliswaar gaat het hier niet om zeer grote hoeveelheden aanvragen, maar dat gegeven geeft op zichzelf onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat geen van de aanvragen afdoende was onderbouwd en geen van de vreemdelingen heeft willen verklaren vrijwillig terug te keren. Naar het oordeel van de rechtbank had het, gezien de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2013, de genoemde informatie van de DT&V en de schriftelijke aangevoerde gronden, op de weg van verweerder gelegen om al op zitting met een onderbouwd standpunt te komen als het tot op heden niet verstrekken van enig document door de autoriteiten van Ethiopië daadwerkelijk (uitsluitend) is toe te schrijven aan de individuele aanvragen.
3.5 Naar het oordeel van de rechtbank bestaat bij de hiervoor weergegeven stand van zaken voldoende grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting van eiser naar Ethiopië ontbreekt. Weliswaar moet in het geval van eiser, anders dan hij zelf meent, worden vastgesteld dat hij onvoldoende medewerking aan zijn uitzetting verleent, maar deze weigering komt in dit verband geen betekenis toe. Hiertoe is van belang dat, ook indien hij de van hem te verlangen medewerking wel zou hebben verleend, aangenomen moet worden dat dit in de gegeven situatie niet, althans niet binnen redelijke termijn, tot zijn uitzetting zal leiden. Nu eiser op 25 september 2013 in bewaring is gesteld en reeds op dat moment - gezien alle ontwikkelingen, de brief van 5 augustus 2013 en de informatie uit de systemen van DT&V - bekend was dat er sinds 26 november 2012 geen enkele laissez passer voor Ethiopië is afgegeven, moet worden aangenomen dat reeds bij de oplegging van de maatregel geen zicht op uitzetting bestond zodat de maatregel van meet af aan onrechtmatig was. Het betoog slaagt.
3.6 Gezien het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Dit betekent dat de overige beroepsgronden geen nadere bespreking behoeven. Nu de rechtbank van oordeel is dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig is geweest, dient deze te worden opgeheven.
4.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 2.450,- (2 x €105,- en 28 x € 80,-).
5.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.450,- (zegge: tweeduizend vierhonderd en vijftig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,- (zegge: negenhonderd vier en veertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 25 oktober 2013 door mr. A.J. Bongers-Scheijde, rechter, in aanwezigheid van M.M.J. Mooijer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MM
Coll: ABS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.