Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser heeft op 16 juni 2011 een tweede asielaanvraag ingediend. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen naar aanleiding van het gehoor over deze aanvraag aangegeven dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom en heeft verzocht daarover te worden gehoord. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit 24 juni 2011 afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers bekering tot het christendom niet geloofwaardig kan worden geacht omdat eiser daarover tijdens het gehoor naar aanleiding van de aanvraag had kunnen en moeten verklaren. Eiser heeft het hiertegen ingestelde beroep ingetrokken.
Eiser heeft op 13 september 2011 een derde asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 21 september 2011 afgewezen op grond van artikel 4:6 Awb. Bij uitspraak van 14 oktober 2011 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, (AWB 11/30652) is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (het arrest Bahaddar; ECLI:NL:XX:1998:AG8817).
Eiser heeft op 9 maart 2012 de onderhavige aanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat eiser van een kennis heeft vernomen dat zijn familie iemand naar Nederland heeft gestuurd om hem te doden vanwege zijn bekering tot het christendom. Verweerder heeft bij besluit van 14 maart 2012 de aanvraag afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 4:6 Awb. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 3 april 2012 (AWB 12/8864; aangehecht) het verzoek om een voorlopige voorziening, connex aan het tegen het besluit van 14 maart 2012 ingediende beroepschrift, toegewezen om, binnen het kader van het arrest Bahaddar, eiser in staat te stellen de geloofwaardigheid van zijn bekering alsnog aannemelijk te maken. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 5 december 2012 het besluit van 14 maart 2012 ingetrokken en is eiser op 29 januari 2013 aanvullend gehoord.
Ook indien de vreemdeling stelt dat bij gedwongen terugkeer naar het land van herkomst het risico bestaat op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) strijdige behandeling of bestraffing, volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 8 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD2069) dat moet worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedureregels. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden, als bedoeld in overweging 45 van het arrest Bahaddar, kan noodzaak bestaan om deze regels niet tegen te werpen. In dat geval kan de rechter het besluit van gelijke strekking, ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden en een voor de vreemdeling relevante wijziging van het recht, toetsen, voor zover deze uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA5571). Dat betekent niet dat bij de beoordeling of evenbedoelde uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen ter toetsing staat of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het beroep van de vreemdeling op artikel 3 van het EVRM faalt. Aan die toetsing van het standpunt van de minister komt de rechter eerst toe, nadat hij tot het oordeel is gekomen dat de uitzonderlijke omstandigheden die de vreemdeling in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft aangevoerd, in het licht van de beoordeling in de eerdere procedure en artikel 13 van het EVRM, zodanig zwaarwegend zijn, dat de wijze waarop hij het besluit van gelijke strekking naar nationaal recht dient te beoordelen, er aan in de weg staat dat een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing in de beoordeling van het beroep wordt betrokken (zie de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI1591).
Verweerder heeft op 29 januari 2013 een aanvullend gehoor afgenomen waarin aan eiser vragen over zijn bekering zijn gesteld.
In de zienswijze van 13 maart 2012 heeft eiser in dit verband aangevoerd dat tot het christendom bekeerde vreemdelingen van Iraanse afkomst een risico lopen in de zin van artikel 3 EVRM. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser gewezen op de stukken zoals die zijn weergegeven in rechtsoverweging 2.9 van voornoemde en aangehechte uitspraak van 3 april 2012.
De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of eiser de geloofwaardigheid van zijn bekering voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit voorts op het standpunt gesteld dat de mededeling dat eiser zich heeft vergist in de naam van het feest dat hij op 13 januari 2013 zou hebben bijgewoond, niet overeenstemt met de antwoorden in het nader gehoor. Daar heeft eiser de betekenis van Pinksteren wel degelijk correct benoemd, waardoor zijn verklaring dat hij twee weken eerder dit feest in een kerk zou hebben gevierd, wel degelijk sterk afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dat gestelde kerkbezoek.
Eiser heeft over de Pinksterviering aangevoerd dat hij deze bijeenkomst wel heeft bijgewoond en heeft in dit verband een email van Home for Kurds van 16 april 2013 overgelegd waarin wordt verklaard dat eiser eind januari 2013 nog heeft deelgenomen aan het heilig avondmaal.
Wat betekent het voor u, een bekering?Mijn houding en gedrag is veranderd vanaf het moment dat ik werd gedoopt. Ik ben een jonge man en heb waarschijnlijk zonden gepleegd in mijn leven maar vanaf het moment dat ik met het christendom in aanraking kwam en nadat ik werd gedoopt, heb ik geen enkele zonde gepleegd. Mijn houding en gedrag zijn veranderd. Ik raakte in het verleden wel ruzie en was snel geïrriteerd maar dat is verleden tijd. Zoals in de heilige boeken staat vermeld moet je de andere wang toekeren als je een klap in het gezicht krijgt. Als iemand jou uitscheld moet je voor hem bidden. Dit heb ik gedaan en ik ben erg blij. Het is heel goed gegaan. Ik voel me daardoor steviger in mijn geloof en heb de indruk dat ik meer en meer dicht bij Jezus Christus ben.”
Beslissing
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, onder de voorwaarde dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank te kennen geeft van die gelegenheid gebruik te willen maken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.