ECLI:NL:RVS:2007:BA5571

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702283/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingskader voor herhaalde aanvragen in vreemdelingenzaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, die op 9 maart 2007 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De Minister van Justitie had op 19 februari 2007 de aanvraag van appellante afgewezen, waarna appellante in beroep ging. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State. De Raad van State heeft in deze uitspraak het toetsingskader voor herhaalde aanvragen onder de Vreemdelingenwet 2000 verduidelijkt. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat in geval van een herhaalde aanvraag bijzondere feiten en omstandigheden kunnen leiden tot een toetsing van het besluit, ook als er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin werd gesteld dat de rechter zelfstandig moet beoordelen of er sprake is van dergelijke bijzondere feiten en omstandigheden. De Raad van State oordeelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat altijd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vereist zijn voor een toetsing. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 322,00, met de opdracht aan de rechtbank om te beslissen over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

200702283/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/7602 en 07/7601 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 9 maart 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2007 heeft de Minister van Justitie een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 maart 2007, verzonden op 23 maart 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 april 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in grief 1 is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met dat oordeel volstaan.
2.2. In grief 2 klaagt appellante dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat in geval van een herhaalde aanvraag voor een beoordeling of bij terugkeer naar het land van herkomst een risico bestaat op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden strijdige behandeling, steeds sprake dient te zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2.2.1. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (zoals in de uitspraak van 20 april 2007 in zaak no. 200700590/1; www.raadvanstate.nl) moet, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
2.2.2. Uit voormeld toetsingskader blijkt, zoals appellante terecht betoogt, dat in geval van een herhaalde aanvraag, bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden ertoe kunnen nopen, dat het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet langer aan de vreemdeling wordt tegengeworpen. Dat betekent dat, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, in een voorkomend geval het besluit op een herhaalde aanvraag, ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, kan worden getoetst door de bestuursrechter. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 11 augustus 2004 in zaak no. 200406093/1; JV 2004/379) dat de vraag, of sprake is van evenbedoelde bijzondere feiten en omstandigheden door de rechter zelfstandig dient te worden beoordeeld. De grief slaagt.
2.3. Grief 3 mist zelfstandige betekenis.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 9 maart 2007 in zaak no. AWB 07/7601;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter
w.g. Van der Winden
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2007
348-502.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak