In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een inreisverbod van vijf jaar dat was opgelegd aan eiser, die in Nederland verblijft en staatloos is. Eiser had eerder een aanvraag ingediend om zijn ongewenstverklaring op te heffen, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had besloten om een inreisverbod op te leggen op basis van eerdere veroordelingen. Eiser stelde dat hij nooit was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden of langer, wat volgens de wet een voorwaarde is voor het opleggen van een inreisverbod van deze duur.
De rechtbank oordeelde dat de tekst van de relevante wetgeving eenduidig was en dat er sprake moest zijn van een afzonderlijke veroordeling tot een vrijheidsstraf van zes maanden of langer. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in strijd had gehandeld met de wet door de vrijheidsstraffen van eiser bij elkaar op te tellen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat er ook andere gronden waren voor het opleggen van een inreisverbod.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser toegewezen, die zijn vastgesteld op € 944,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.