ECLI:NL:RBDHA:2013:15476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
AWB 13-27556 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.M.J.H. Muijlaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en misbruik van bevoegdheden bij strafrechtelijke aanhouding van vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 november 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die van Somalische nationaliteit is. Eiser stelde dat er sprake was van misbruik van bevoegdheden bij zijn strafrechtelijke aanhouding, omdat hij zich zelf had gemeld bij het politiebureau en zijn identiteit bekend was. De rechtbank constateerde dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, waardoor de aanhouding op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet (Vw) gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Eiser had eerder een uitspraak van de rechtbank aangehaald, maar de rechtbank vond geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken, omdat de situatie in die zaak wezenlijk verschilde van de onderhavige zaak. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de Vw en dat de belangenafweging in het voordeel van de maatregel uitviel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/27556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2013 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1978], van gestelde Somalische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 oktober 2013 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Verweerder heeft op 4 november 2013 nadere informatie verschaft en eiser heeft op 5 november 2013 daarop gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, heeft zij het onderzoek gesloten en bepaald dat heden uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.
Eiser heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats, van 3 mei 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9542), aangevoerd dat sprake was van misbruik van bevoegdheden bij zijn strafrechtelijke aanhouding. Eiser heeft zich immers, nadat naar hem gezocht werd in het kader van de Vw, zelf gemeld bij het politiebureau en zijn identiteit was bekend. Volgens eiser zijn door de strafrechtelijke aanhouding de regels uit de Vw omzeild. Verder heeft eiser erop gewezen hij door zijn strafrechtelijke aanhouding langer dan zes uren is opgehouden.
3.
In het op ambsteed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2013 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Op donderdag 24 oktober 2013, heeft er in de ochtenduren een controle plaatsgevonden door de vreemdelingenpolitie op het adres [adres] te [woonplaats]. Hierbij waren zij op zoek naar een persoon met de volgende personalia:
[eiser]
geboren op [1978] te [geboorteplaats] in Somalie.
Hier werd de persoon echter niet aangetroffen.
Op donderdag 24 oktober 2013, omstreeks 17.45 uur waren wij in het politiebureau te Baarn. Wij werden aangesproken door een service medewerker, dat er een aantal personen bij de balie van het politiebureau stonden, waarvan er mogelijk een (1) een ongewenst vreemdeling zou zijn. Er stonden een vrouw en drie mannen bij de balie.
Wij hoorden, dat de servicemedewerker met de vreemdelingenpolitie aan het bellen was. Wij hoorden van de servicemedewerker, dat de vreemdelingenpolitie haar een mail hadden gestuurd met de personalia van bovengenoemd persoon met duidelijk gelijkende foto. Ik. verbalisant [naam], heb deze foto bekeken en zag bij de balie dat een (1) van deze mannen op de foto leek. Hierop heb ik, verbalisant [naam], alle drie de mannen naar hun legitimatiebewijs gevraagd. Ik, verbalisant [naam] zag, dat ik drie documenten kreeg overhandigd.
Ik, verbalisant [naam] zag, dat de man die op de foto leek mij een document gaf van een Azielzoekerscentrum met zijn gegevens en foto erop. Ik, verbalisant [naam] zag, dat dit exact dezelfde foto was als de foto die de vreemdelingenpolitie hadden gemaild.
Hierop heb ik, verbalisant [naam], gevraagd of deze persoon een geldig legitimatiebewijs kon tonen. Ik hoorde deze persoon zeggen, dat hij niks anders kon tonen.
Hierop hebben wij bovengenoemde persoon op donderdag 24 oktober 2013, te 18.15 uur hebben aangehouden voor het zich niet kunnen legitimeren.”
4.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Voor de vaststelling of sprake is van staandehouding krachtens de Vw is van belang dat in het desbetreffend proces-verbaal niet alleen melding wordt gemaakt van de grond van de aanhouding, maar ook inzicht wordt verschaft in de omstandigheden en de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de staandehouding. De rechtbank wijst op de uitspraak van de ABRvS van 28 september 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB5258). Zoals staat in de Memorie van Toelichting bij de Wet op de uitgebreide identificatieplicht (TK 2003-2004, 29218, nr. 3, pagina 13), is het van belang dat in een proces-verbaal dat wordt opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht wordt opgenomen, in welk kader de desbetreffende vordering werd gedaan en waarom deze noodzakelijk is voor een redelijke taakuitoefening. Indien geen of onvoldoende inzicht wordt verschaft in de omstandigheden en de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de staandehouding moet het ervoor worden gehouden dat de controle op de identiteit van de vreemdeling heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, eerste lid, van de Vw. Zodanige controle kan evenwel eerst plaatsvinden, indien sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in voormeld artikellid.
5.
Uit het hiervoor vermelde proces-verbaal kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de controle op de identiteit van eiser heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, eerste lid, van de Vw. Zodanige controle kan evenwel eerst plaatsvinden, indien sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in voornoemd artikellid. De rechtbank stelt vast dat, zoals ter zitting is gebleken, niet in geschil is dat sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en dat eiser op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw mocht worden staande gehouden. Over wat eiser heeft aangevoerd over de aanhouding op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank dat, zoals ook in rechtsoverweging 4 is overwogen, het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. In de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats, van 3 mei 2013, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel nu geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Het aan die uitspraak ten grondslag liggende feitencomplex is anders dan in deze zaak. Een essentieel verschil is dat de vreemdeling in die zaak ten tijde van de vreemdelingenrechtelijke staandehouding in het bezit was van een geldig Marokkaans paspoort. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de duur van het strafrechtelijk voortraject mee te rekenen bij de totale duur van eisers ophouding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.
Over eisers beroepsgrond dat hij met handboeien vanaf het politiebureau is overgebracht, overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal van overbrenging en ophouding blijkt dat deze boeien zijn gebruikt in het kader van de strafrechtelijke aanhouding van eiser en niet tijdens zijn latere overbrenging in het kader van de Vw. Gelet hierop staat de rechtmatigheid van het gebruik van de handboeien niet ter beoordeling van de rechtbank in deze procedure.
7.
Eiser heeft verder aangevoerd dat zijn ophouding onrechtmatig is, omdat duidelijk was wie hij is.
8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was om eiser op grond van artikel 50 van de Vw op te houden. Dat eisers identiteit al bekend was, wat daar ook van zij, betekent immers niet dat verweerder geen gebruik mag maken van zijn bevoegdheid tot ophouding. Op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw mogen ook vreemdelingen worden opgehouden voor verhoor van wie de identiteit onmiddellijk kan worden vastgesteld. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
9.
Voorts heeft eiser erop gewezen dat verweerder pas contact heeft opgenomen met eisers gemachtigde na de inbewaringstelling. Volgens eiser is dit weliswaar niet onrechtmatig, maar dient dit wel meegenomen te worden in de belangenafweging.
10.
De rechtbank stelt vast dat in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 25 oktober 2013, voor zover hier van belang, het volgende staat vermeld:
“Nadat ik de vreemdeling in de Somalische taal m.b.v. tolk [naam] van het tolkencentrum telefonisch medegedeeld had dat deze zich bij het gehoor van de inbewaringstelling kon doen bijstaan door een raadsman, verklaarde hij geen advocaat bij het gehoor te willen, maar wel rechtsbijstand gedurende de verdere procedure van bewaring wil, waarna ik de advocatenpiketdienst/piketadvocaat alsnog ingelicht heb.”
11.
Gelet op het hiervoor genoemde proces-verbaal en gelet op de omstandigheid dat eiser de rechtmatigheid van verweerders handelen in dit kader niet heeft betwist, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding de maatregel onrechtmatig te achten. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
12.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. Hij heeft zich immers zelf gemeld bij het politiebureau nadat de politie hem zocht op het adres van zijn partner. Ook heeft hij zich niet aan de meldplicht onttrokken in het asielzoekerscentrum waar hij verblijft.
13.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had kunnen volstaan, betracht de rechtbank enige terughoudendheid en beoordeelt zij of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 15 december 2011, rechtsoverweging 2.2.1 (ECLI:NL:RVS:2011:BU8617).
14.
Volgens paragraaf A5/6.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bestaat bij Dublinclaimanten de mogelijkheid dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht aan een lidstaat uitgevoerd wordt. Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging voor bewaring gegeven in de volgende situaties:
• als de betrokken vreemdeling is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname);
• of uit de lidstaat is vertrokken die zich al verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname).
15.
Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS volgt uit het bepaalde in paragraaf A6/5.3.3.6. van de Vc (oud), zoals deze paragraaf luidde ten tijde van belang, en welke paragraaf inmiddels is opgegaan in paragraaf A5/6.2, evenwel dat ruimte bestaat om te beoordelen of de door de vreemdeling naar voren gebrachte omstandigheden aanleiding geven van het tegendeel uit te gaan. De rechtbank verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van 9 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY0852).
16.
In het proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2013 staat vermeld dat eiser is geclaimd bij de Italiaanse autoriteiten, dat de datum van het claimakkoord 9 mei 2013 is en dat de uiterste datum van overdracht 9 november 2013 is. Gelet op het voorgaande en op paragraaf A5/6.2 van de Vc ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
17.
Eiser heeft erop gewezen dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 1 november 2013 (AWB 13/19101), heeft bepaald dat het verweerder verboden is eiser uit te zetten totdat op het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag zal zijn beslist. Bovendien moet in de asielprocedure onder meer beslist worden of prejudiciële vragen worden gesteld. Gelet hierop is het volgens eiser onduidelijk of en wanneer hij zal gaan vliegen.
18.
Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, overweegt de rechtbank dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder voornemens was eiser op 4 november 2013 over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten in het kader van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening). De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft echter bij uitspraak van 1 november 2013 (AWB 12/19101), verweerder verboden eiser uit te zetten totdat op het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag is beslist. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het voorgaande niet mee dat geen sprake is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering, maar is enkel sprake van een tijdelijke belemmering om eiser te verwijderen, zoals bedoeld in de uitspraak van de ABRvS van 27 augustus 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ6903). In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de maatregel onrechtmatig te achten. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
19.
Voor zover eiser met zijn stellingen dat zijn vrouw en kinderen hier wonen en dat zijn vrouw ziek is en daardoor niet alleen voor de kinderen kan zorgen, heeft beoogd te betogen dat een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen, overweegt de rechtbank dat zij in deze enkele niet onderbouwde stellingen geen grond ziet voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de bij de bewaring betrokken belangen zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestond om van de maatregel van bewaring af te zien of de maatregel op te heffen.
20.
Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, zoals door eiser is gesteld, is evenmin gebleken. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
21.
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
22.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert, rechter, in aanwezigheid van
S.J. van Ravenhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 november 2013.
griffier rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.