In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 november 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die van Somalische nationaliteit is. Eiser stelde dat er sprake was van misbruik van bevoegdheden bij zijn strafrechtelijke aanhouding, omdat hij zich zelf had gemeld bij het politiebureau en zijn identiteit bekend was. De rechtbank constateerde dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, waardoor de aanhouding op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet (Vw) gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Eiser had eerder een uitspraak van de rechtbank aangehaald, maar de rechtbank vond geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken, omdat de situatie in die zaak wezenlijk verschilde van de onderhavige zaak. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de Vw en dat de belangenafweging in het voordeel van de maatregel uitviel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.