4.1Loonbelasting,/premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet
Overzicht naheffingen per jaar:
Jaar
2006 € 8.612
2007 € 15.750
2008 € 2.380
totaal€ 26.742
Bovenstaande bedragen zijn
exclusiefheffingsrente.
De berekening van de heffingsrente zal worden gebaseerd op de bovenstaande uitsplitsing.”
8. In de in de bezwaarfase overgelegde onderbouwing van de opgelegde correcties staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Op deze banklijsten staan de diverse ondernemingen vermeld onder een code. Hieronder een overzicht van de op de banklijsten gebruikte codes:
In totaal werd van (…) 7 werknemers een bedrag van € 177.030,- op de banklijsten aangetroffen. Vanuit de afgelegde verklaringen is berekend dat zij in werkelijkheid € 96.093,- hebben ontvangen. Het verschil bedraagt € 80.937 (45,7%). (…)”
9. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van
€ 26.425 en de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 2.037 in verband met een bijstelling van het niet ontvangen loon van 45,7% naar 45,3%.
10. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of met betrekking tot de zeven werknemers van eiser sprake is geweest van een zogenoemde looncarrousel, tengevolge waarvan te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen. Verder is in geschil of verweerder de hoorplicht heeft geschonden en alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Eiser komt ook op tegen de heffingsrente.
11. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en vernietiging van de beschikking heffingsrente.
12. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
14. Eiser heeft gesteld dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Verweerder heeft gesteld dat de hoorplicht niet geschonden is, nu hij eiser herhaaldelijk heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek en eiser de gemaakte afspraken voor een hoorgesprek telkens heeft afgezegd.
15. Artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eiser wordt gehoord op zijn verzoek. Niet in geschil is dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft verzocht te worden gehoord. Uit de stukken blijkt dat aanvankelijk afspraken zijn gemaakt voor een te houden hoorgesprek op 2 juni 2011 (verplaatst naar 7 juni 2011) en 2 februari 2012, maar dat eiser deze afspraken heeft afgezegd, omdat hij van mening was dat hij niet over alle relevante stukken beschikte. Bij brief van 17 februari 2012 heeft verweerder eiser vervolgens verzocht om binnen vier weken de gronden van het bezwaar in te dienen. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 10 juli 2012 nader gemotiveerd. Hierop heeft verweerder op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan zonder eiser te hebben gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee de hoorplicht geschonden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat eiser, nadat hij zijn bezwaarschrift (nader) had gemotiveerd, afstand heeft gedaan van zijn recht om te worden gehoord. Ook uit de brieven van de gemachtigde, waarin de geplande hoorgesprekken door de gemachtigde worden afgezegd, kan niet worden afgeleid dat eiser toestemming heeft gegeven om van een hoorgesprek af te zien. Uit de gedingstukken volgt immers dat eiser ten tijde van de geplande hoorgesprekken (op 7 juni 2011 en 2 februari 2012) nog niet over het volledige dossier beschikte. Verder had eiser zijn bezwaarschrift op dat moment nog niet (nader) gemotiveerd. Bij twijfel over de vraag of eiser al dan niet toestemming had gegeven om van het horen af te zien, bleef de inspecteur gehouden eiser in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, hetgeen alsdan had kunnen gebeuren door eiser daartoe uit te nodigen op een door de inspecteur vastgesteld tijdstip en plaats (zie Hoge Raad 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009: BI3751). Dit heeft verweerder niet gedaan. Voorts is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb op grond waarvan van een hoorgesprek kan worden afgezien, geen sprake. Gelet hierop is het beroep gegrond en dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd. Nu eiser de rechtbank niet heeft verzocht om de zaak terug te wijzen naar verweerder en de rechtbank daartoe ook geen aanleiding ziet, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
16. Eiser heeft gesteld dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door verweerder overgelegde stukken niet compleet zijn en dat er wellicht ontlastende verklaringen ontbreken. Verweerder heeft daarentegen gesteld dat hij reeds in de bezwaarfase alle relevante stukken waarover hij in de onderhavige zaak beschikte, heeft overgelegd. De (straf)dossiers van derden heeft hij terecht niet overgelegd, aldus verweerder.
17. Op grond van het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb is verweerder gehouden alle stukken die bij de besluitvorming van de inspecteur een rol hebben gespeeld aan de belanghebbende en aan de rechter over te leggen. Uit de stukken van het geding volgt dat het boekenonderzoek is gebaseerd op de bevindingen van de SIOD en de in beslag genomen administratie van de [E]-Groep. De verplichting tot het overleggen van de stukken die aan de naheffingsaanslag ten grondslag liggen, omvat niet mede de verplichting de aan de processen-verbaal van ambtshandelingen van de SIOD verricht onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie ten grondslag liggende administratie in te brengen indien deze stukken zelf niet ter beschikking stonden van verweerder (vgl. HR 12 juli 2013, nr. 11/04625, ECLI:NL:HR:2013:29). Eiser heeft niet gesteld dat eventuele ontlastende verklaringen ter beschikking van verweerder hebben gestaan en uit de stukken van het geding valt zulks ook niet af te leiden. Ook heeft eiser niet geconcretiseerd welke stukken hij verder nog mist. Dit brengt mee dat het betoog van eiser faalt. Ook voor zover de stelling ziet op stukken van derden, faalt het, nu verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, niet gehouden is om (straf)dossiers van derden over te leggen. Dat dit dossiers betreft die informatie bevatten over de looncarrousel, maakt dit niet anders. 18. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de administratieverplichting en subsidiair dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat op grond van artikel 27e van de Awr het beroep ongegrond dient te worden verklaard, tenzij en voor zover eiser aantoont dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Verweerder heeft de bewijslast dus volledig op eiser gelegd en zich bovendien op het standpunt gesteld dat de bewijslast is verzwaard (aantonen in plaats van aannemelijk maken). Verweerder heeft gewezen op de bevindingen van de SIOD, waarbij hij heeft betoogd dat ook bij eiser sprake was van een looncarrousel. Volgens verweerder zijn de uitbetaalde bedragen niet op een dusdanige wijze geadministreerd dat is voldaan aan de administratieverplichting. Eiser heeft de stellingen van verweerder bestreden en daarbij aangevoerd dat verweerder geen boekenonderzoek bij hem heeft uitgevoerd, maar zich uitsluitend heeft gebaseerd op de bevindingen bij Detacheringsbedrijf [I] B.V. en Detacheringsbedrijf [K] B.V. Er is dan ook geen aanleiding om de administratie te verwerpen, aldus eiser.
19. Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de Awr dient verweerder vanaf 1 juli 2011 een informatiebeschikking te nemen alvorens de omkering en verzwaring kan worden toegepast op basis van onder meer gebreken in de administratie. Bij de invoering is geen overgangsrecht opgenomen, zodat artikel 52a van de Awr onmiddellijke werking heeft. Hierbij is niet van belang of eiser al dan niet (alsnog) kan voldoen aan de administratieverplichting. Vast staat dat verweerder vóór de uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2012 geen informatiebeschikking heeft afgegeven. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat voor toepassing van omkering van de bewijslast verweerder aannemelijk dient te maken dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
20. Volgens vaste jurisprudentie heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De rechtbank overweegt in dit verband dat - naar ter zitting is gebleken - verweerder niet heeft kunnen onderbouwen dat de niet op aangifte afgedragen loonbelasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk is. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank niet toekomt aan omkering en verzwaring van de bewijslast. Het is dan ook aan verweerder om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en bij de uitspraak op bezwaar tot het juiste bedrag is verminderd.
21. Niet in geschil is dat de grondslag van de naheffingsaanslag gebaseerd is op het strafrechtelijk onderzoek door de SIOD. Uit dit onderzoek blijkt dat van de ongeveer tweehonderd werknemers die op de banklijsten staan vermeld, er ongeveer tachtig als IND-referent verband houden met een IND-procedure. Voorts blijkt uit dit onderzoek dat de SIOD van de tachtig IND-referenten er negentien nader heeft onderzocht, waarvan veertien uitgebreid. Ook zijn er verklaringen afgelegd door verschillende personen. Uit de verklaringen in de SIOD stukken blijkt dat er binnen de ‘[E]-groep’ IND-referenten werden gebruikt om aan zwartwerkers uitbetaald loon weg te boeken. Deze personen werden ‘boekers’ genoemd. Er zijn zelfs boekers met naam genoemd. Uit die verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser gebruik maakte van zogenoemde boekers, laat staan dat de door verweerder – niet bij naam genoemde – zeven werknemers van eiser zogenoemde boekers waren. De omstandigheden dat van de ongeveer tweehonderd werknemers die op de banklijsten staan er ongeveer tachtig een IND-referent waren en dat de [E]-groep voor tachtig werknemers vermoedelijk faciliteert/heeft gefaciliteerd in het voldoen aan de IND inkomensnorm/middelenvereiste bewijst niet dat eiser werknemers zwart uitbetaalde. Dat ‘veel’ van de 200 op de banklijsten voorkomende werknemers minder werken/verdienen dan het bankbedrag dat wekelijks op hun bank/girorekening wordt bijgeschreven door de [E]-groep bewijst dit evenmin, nu niet bekend is of en zo ja welke werknemers van eiser onder ‘veel’ zijn begrepen. Verweerder heeft ook onvoldoende onderbouwd hoe de banklijsten tot stand zijn gekomen. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser en/of zijn werknemers betrokken waren bij een looncarrousel, zodat de grondslag van de naheffingsaanslag komt te vervallen. Dat er bedragen werden uitbetaald aan onbekende werknemers, doet niet af aan het voorgaande. Nu de naheffingsaanslag moet worden vernietigd, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
22. Eiser heeft met betrekking tot de heffingsrentebeschikking geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Omdat de beroepsgronden tegen de naheffingsaanslag doel treffen, dient ook de heffingsrentebeschikking te worden vernietigd.
23. Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.416 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1,5 wegens de complexiteit van de zaak).
De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar toe te kennen, nu gesteld noch gebleken is dat eiser hierom in bezwaar heeft verzocht.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- vernietigt de beschikking heffingsrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.416, te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, voorzitter, mr. E.E. Schotte en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep