ECLI:NL:RBDHA:2013:11311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
Awb 13/17726 en AWB 13/17724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdeling in het kader van de Dublinverordening en de gezondheidstoestand van gezinsleden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, verzoeker, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Verzoeker heeft een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), die betrekking heeft op de gezondheidstoestand van zijn echtgenote. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat verzoeker op basis van de Dublinverordening naar Italië zal worden overgedragen, terwijl zijn echtgenote mogelijk naar haar land van herkomst zal worden uitgezet. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de gezondheidstoestand van de echtgenote van verzoeker geen rol speelt bij de beoordeling van de uitzetting van verzoeker, omdat er geen gezamenlijke uitzetting plaatsvindt. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat verzoeker en zijn echtgenote gescheiden zijn geraakt tijdens hun vlucht en dat de asielaanvraag van de echtgenote is afgewezen. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn eigen medische situatie, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om te reizen. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/17726 (voorlopige voorziening)
AWB 13/17724 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: R.J.M.F.P. Wouters).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar is beslist.
Bij uitspraak van 2 mei 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (zaaknummer AWB 13/11017) het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat verweerder uitzetting van verzoeker tot en met vier weken na de datum van bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift achterwege dient te laten.
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verzoeker hangende beroep rechtmatig verblijf heeft met recht op opvang en voorzieningen.
De gronden van het verzoek dateren van 12 augustus 2013, nader aangevuld op 19 augustus 2013.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.
Verzoeker en zijn echtgenote ([echtgenote]) hebben de Afghaanse nationaliteit, maar woonden in Iran. Ze hebben twee kinderen. Verzoeker is samen met zijn echtgenote en hun oudste kind in 2011 uit Iran gevlucht. In Griekenland zijn verzoeker en zijn echtgenote uit elkaar geraakt. De echtgenote en het oudste kind zijn vooruit gereisd en hebben in Nederland asiel aangevraagd. In Nederland is het jongste kind geboren. Verzoeker is later, via Italië, ook naar Nederland gereisd.
Verweerder heeft de asielaanvraag van de echtgenote en de kinderen afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
Bij besluit van 16 november 2012 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
Bij uitspraak van 22 maart 2013 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het daartegen ingestelde beroep (kennelijk) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 april 2013 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het daartegen ingediende verzet ongegrond verklaard.
Op 18 april 2013 heeft verzoeker onderhavige aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend.
Zijn echtgenote heeft op dezelfde datum een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. De echtgenote heeft daartegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft verzoeker op 21 augustus 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld.
Verweerder is voornemens verzoeker op 28 augustus 2013 over te dragen aan Italië.
4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder uiteengezet dat Italië op 13 november 2012 heeft ingestemd met de overname van verzoeker en dat in geval van een overname/overdracht in beginsel geen toepassing wordt gegeven aan artikel 64 van de Vw 2000. Volgens verweerder betekent de omstandigheid dat er sprake is van een artikel 64-procedure ten behoeve van de echtgenote van verzoeker niet dat er beletselen bestaan om verzoeker over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten. Nu verzoeker aan Italië zal worden overgedragen en zijn echtgenote (en de kinderen), na afwijzing van hun asielaanvraag, naar haar land van herkomst zullen worden verwijderd, valt volgens verweerder niet in te zien dat de medische omstandigheden van de echtgenote van verzoeker meegenomen zouden moeten worden in de overdracht van verzoeker naar Italië.
5.
Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder – kort gezegd – ten onrechte geen, althans onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie. Verzoeker heeft lichamelijke en geestelijke klachten. Verzoeker heeft daartoe gewezen op een aantal afspraken die hij heeft voor onderzoeken in het ziekenhuis. Voorts heeft verzoeker erop gewezen dat de ‘fit-to-fly-verklaring’ van 29 april 2013 niet meer actueel is.
6.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens het ter zake geldende beleid (A3/7.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)) wordt artikel 64 van de Vw 2000 niet toegepast als de vreemdeling op grond van de Verordening 343/2003 van de Raad van
18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening), wordt overgedragen aan een bij die verordening aangesloten lidstaat waarmee een terug- en overname overeenkomst is gesloten. In dat geval kan de vreemdeling op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden overgedragen aan een lidstaat, omdat de medische voorzieningen vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten, tenzij de vreemdeling aannemelijk maakt met bewijsmiddelen dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht uiteengezet dat verzoeker geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij niet in staat is om te reizen en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zich niet houdt aan de verdragsverplichtingen. Wat betreft de ‘fit-to-fly-verklaring’ van 29 april 2013 heeft verweerder ter zitting erkend dat deze gedateerd is, maar toegezegd dat hij, alvorens hij verzoeker zal overgedragen aan Italië, nogmaals zal beoordelen of verzoeker ‘fit-to- fly’ is. Is dat niet het geval dan zal de overdracht op dat moment niet plaatsvinden.
7.
Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of de gezondheidstoestand van de echtgenote van verzoeker aan de uitzetting/overdracht van verzoeker naar Italië in de weg staat. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 2 mei 2013 uitdrukkelijk overwogen dat verzoekers echtgenote, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH2983), is aan te merken als een gezinslid van verzoeker als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 en dat verweerder om die reden had dienen te onderzoeken of de gezondheidstoestand van de echtgenote van verzoeker aan de uitzetting van verzoeker in de weg kan staan en dit bij de motivering van het bestreden besluit had dienen te vermelden.
8.
Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
9.
Zoals de Afdeling in de door verzoeker aangehaalde uitspraak heeft overwogen is met artikel 64 van de Vw 2000 beoogd aan te sluiten bij artikel 25 van de (oude) Vreemdelingenwet. Volgens de toelichting bij het amendement dat tot artikel 25 Vw (oud) heeft geleid (Kamerstukken II, 1963-64, 7163, nr. 19) is het te hard, de zieke alleen achter te laten en de rest van zijn gezin wel uit te zetten.
10.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat artikel 64 van de Vw 2000 vooral ziet op de situatie dat de vreemdeling gezamenlijk met zijn gezinsleden zal worden verwijderd naar eenzelfde land. Volgens verweerder speelt de gezondheidstoestand van de echtgenote verzoeker geen rol bij de beoordeling of uitzetting van verzoeker op grond van artikel 64 van de Vw 2000 tijdelijk achterwege moet worden gelaten, omdat verzoeker op grond van de Dublinverordening wordt overgedragen naar Italië en zijn echtgenote mogelijk wordt uitgezet naar haar land van herkomst. Hierbij acht verweerder van belang dat de Dublinverordening (en het daarbij behorende beleid (C2/5.1 van de Vc 2000) verweerder de bevoegdheid toekent (de discretionaire clausule en de humanitaire clausule) om
– kort gezegd – op basis van bijzondere individuele omstandigheden het asielverzoek van verzoeker hier te lande te behandelen, in welk verband de gezondheidstoestand van zijn echtgenote een rol kan spelen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 maart 2013 geoordeeld dat het beroep van verzoeker op genoemde clausules niet slaagt. In aanmerking genomen dat verzoeker op grond van de Dublinverordening wordt overgedragen naar Italië en zijn echtgenote mogelijk wordt uitgezet naar haar land van herkomst en van een gezamenlijke uitzetting aldus geen sprake is, heeft verweerder de gezondheidstoestand van de echtgenote van verzoeker bij onderhavige besluitvorming terecht buiten beschouwing gelaten. Weliswaar blijft de echtgenote van verzoeker door de overdracht van verzoeker aan Italië in Nederland achter, maar deze scheiding van verzoeker en zijn echtgenote en de daarmee gepaard gaande gescheiden uitzetting vloeit voort uit de Dublinverordening.
11.
De beroepsgrond slaagt dus niet.
12.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
13.
Uit jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 12 september 2012, 201109208/1, www.raadvanstate.nl) volgt dat artikel 8 van het EVRM een rol kan spelen bij de beoordeling of uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege dient te blijven. Van strijd met deze bepaling is evenwel geen sprake. Verzoeker heeft nimmer beschikt over een verblijfsvergunning die hem feitelijk tot het uitoefenen van gezinsleven in Nederland in staat stelde. De door verzoeker naar voren gebrachte feiten en omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder dat op grond daarvan uit het recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven de positieve verplichting voortvloeit hem hier te lande verblijf toe te staan.
14.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
15.
Het beroep is ongegrond.
16.
De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
17.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. de Kruif, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarmee is beslist op het beroep, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.