ECLI:NL:RVS:2009:BH2983
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- D. Roemers
- Rechtspraak.nl
Uitleg van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 en de betekenis van gezinsleden in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De staatssecretaris van Justitie had een aanvraag van een vreemdeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat artikel 64 niet van toepassing was op gezinsleden met de Nederlandse nationaliteit.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak de ratio van artikel 64 van de Vw 2000 en de systematiek van de wet onderzocht. De Afdeling concludeerde dat het begrip 'gezinsleden' in artikel 64 uitsluitend betrekking heeft op gezinsleden die, net als de vreemdeling zelf, kunnen worden uitgezet. Dit betekent dat gezinsleden met de Nederlandse nationaliteit niet onder deze bepaling vallen. De Afdeling oordeelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris de bepaling niet kon inroepen in het geval van een gezinslid met de Nederlandse nationaliteit.
De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris werd ongegrond verklaard. De Afdeling benadrukte dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de tekst van artikel 64 en de bijbehorende jurisprudentie geen aanknopingspunten bieden voor de door de voorzieningenrechter geformuleerde interpretatie. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het vreemdelingenrecht, met name in gevallen waarin gezinsleden van vreemdelingen betrokken zijn.