ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ3926

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/1830
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar inzake belastingaanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 30 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen twee belastingaanslagen voor het jaar 2007, namelijk een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). De inspecteur verklaarde het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV niet-ontvankelijk, maar gaf geen expliciete beslissing op het bezwaar tegen de aanslag Zvw. De gemachtigde van de belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij werd gesteld dat de uitspraak op bezwaar ook de Zvw-aanslag omvatte.

De rechtbank heeft de stelling van de inspecteur dat de beroepen wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk zijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende procesbelang heeft bij de beroepen, omdat de inspecteur de bezwaren niet terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van de bezwaren beoordeeld en geconcludeerd dat de vastgestelde waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemmingen (WEVAB) geen invloed heeft op het vastgestelde inkomen voor 2007. Hierdoor konden de grieven van de belanghebbende niet leiden tot een vermindering van de aanslagen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de belanghebbende een belang heeft bij de beantwoording van andere belastingaanslagen, dit niet leidt tot een ander oordeel over de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, M.H.A. de Graaf.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/1830 en 12/1851
Uitspraakdatum: 30 november 2012
Uitspraken als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd alsmede een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) van nihil. Beide aanslagen zijn gedagtekend 25 februari 2011. Het bezwaar van belanghebbende is gericht tegen beide aanslagen. Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2012 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar ontbreekt het aan een expliciete beslissing op het bezwaar tegen de aanslag Zvw. Bij brief van 20 april 2012, ingekomen bij de rechtbank op 23 april 2012, heeft de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], beroep ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar. In het beroepschrift is tot uitdrukking gebracht dat de uitspraak op bezwaar mede is opgevat als de beslissing op het bezwaar tegen de aanslag Zvw. De rechtbank vat de uitspraak op bezwaar aldus op dat de inspecteur naast het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV ook het bezwaar tegen de aanslag Zvw niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Motivering
2.1. De inspecteur acht de beroepen van belanghebbende wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk en verwijst daartoe naar rechtspraak. De rechtbank volgt deze stelling van de inspecteur niet. In de rechtspraak waar de inspecteur naar verwijst is tijdens de beroepsprocedure geheel aan belanghebbendes grieven tegemoet gekomen. Daarvan is hier echter geen sprake. Belanghebbende betwist de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar en de inspecteur acht de uitspraak op bezwaar juist. Daarmee heeft belanghebbende procesbelang bij de beroepen. De rechtbank acht belanghebbende derhalve ontvankelijk in beroep.
2.2. De vraag die bij de rechtbank voorligt, is of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2007. De bezwaren van belanghebbende richten zich tegen de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemmingen (WEVAB) van percelen cultuurgrond die zij in 2007 heeft verkocht.
2.4. De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat de vastgestelde WEVAB geen invloed heeft op het vastgestelde inkomen voor 2007. De grieven van belanghebbende tegen de hoogte van de WEVAB kunnen dan ook niet leiden tot een vermindering van de aanslagen. Hieruit volgt dat de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk zijn wegens het ontbreken van procesbelang. De beslissingen van de inspecteur acht de rechtbank daarom juist.
2.5. De omstandigheid dat belanghebbende een buiten de desbetreffende aanslagen liggend belang heeft bij de beantwoording van de door haar aangevoerde twistpunten – in dit geval kennelijk de aanslagen over het jaar 2010 – leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover het door belanghebbende gestelde belang zich manifesteert bij andere belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen, kan belanghebbende desgewenst tegen die aanslagen of beschikkingen opkomen. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2012, nr. 11/01321, LJN BV0655, rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4.
2.6. Nu de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, dienen de beroepen kennelijk ongegrond te worden verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraken zijn gedaan op 30 november 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.H.A. de Graaf, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 december 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraken kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.