RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/5015
Uitspraakdatum: 25 november 2011
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,
de inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.Bij beschikking van 3 juni 2009 (hierna: de beschikking) heeft de inspecteur de verkrijgingsprijs per 30 mei 2008 vastgesteld van de door belanghebbende gehouden aandelen in [de Holding] BV, welke aandelen behoren tot een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De verkrijgingsprijs, vanwege de aandelenruil ex artikel 4.41, eerste lid, jo 3.55 Wet IB 2001 per 30 mei 2008, is vastgesteld op € 560.400.
1.2.De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2009 de beschikking gehandhaafd.
1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 19 november 2009, ontvangen bij de rechtbank op 23 november 2009, beroep ingesteld.
1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.5.Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2010 te Breda. Voor een overzicht van de op de zitting verschenen personen en hetgeen is verhandeld, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift op 25 maart 2011 aan partijen is toegezonden.
1.6.Bij brief van 22 februari 2011 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat haar voorlopig oordeel is dat er een zogenaamde “step-up” gegeven moet worden bij de immigratie van belanghebbende naar Nederland. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank partijen gevraagd in overleg te treden over de waarde van de aandelen [Onderneming A] BVBA.
1.7.Bij brief van 10 juni 2011 heeft de inspecteur de rechtbank meegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de aandelen.
1.8.Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2011 te Breda. Voor een overzicht van de op de zitting verschenen personen en hetgeen is verhandeld, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.Belanghebbende is dierenarts en in het bijzonder gespecialiseerd in springpaarden. Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit en was tot [datum] 2006 woonachtig in België.
2.2.Op 8 december 2000 heeft belanghebbende [Onderneming A] BVBA (verder: [A]), gevestigd te [woonplaats] België, opgericht. Het op aandelen gestorte kapitaal bedraagt € 6.200. Op [datum] 2000 heeft belanghebbende [de BV] BV (verder: de BV), gevestigd te [woonplaats], opgericht. Het op aandelen gestorte kapitaal bedraagt € 18.151.
2.3.Belanghebbende exploiteerde een dierenartsenpraktijk in Nederland voor rekening en risico van de BV. Op 12 november 2004 heeft belanghebbende zijn aandelen in de BV om zakelijke niet fiscale redenen verkocht aan [A] voor € 1.000.000. Als tegenprestatie heeft [A] 7.500 aandelen met een waarde van € 750.000 aan belanghebbende uitgereikt. De overige € 250.000 van de koopsom is [A] schuldig gebleven. Belanghebbende bezat in elk geval vanaf 2005 tevens alle aandelen [Onderneming B] BV (verder: [B] BV). Daarnaast participeerde hij sinds 2003 in Duitsland in een dierenartsenkliniek in de rechtsvorm van een BGB, welke rechtsvorm vergelijkbaar is met een Nederlandse maatschap of VOF.
2.4.Op [datum] 2006 is belanghebbende naar Nederland verhuisd. Belanghebbende is sindsdien woonachtig in [woonplaats]. Op het moment van immigratie had belanghebbende een aanmerkelijk belang in [B] BV en in [A] en een middellijk aanmerkelijk belang in de BV via [A].
2.5.Op 17 december 2007 heeft belanghebbende [de Holding] BV (verder: Holding) opgericht. Op 30 mei 2008 heeft belanghebbende zijn aandelen in [B] BV ter waarde van € 728.926 en zijn aandelen in [A] ter waarde van € 512.514 geruild voor aandelen Holding. In dit kader is door Holding € 1.200.000 aan aandelenkapitaal uitgegeven.
2.6.Bij beschikking van 4 juni 2009 heeft de inspecteur de verkrijgingsprijs van de aandelen [A] per [datum] 2006 vastgesteld op € 124.300. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
Gestort kapitaal [A] € 6.200
Waarde aandelen BV bij immigratie € 500.000
Geen step up voor waardeaangroei tot verkoop in 2004
Waarde aandelen BV bij verkoop in 2004
Intrinsiek € 349.000
Goodwill € 51.000
Totale waarde € 400.000
Af: gestort kapitaal € (18.100)
Vermindering step up € (381.900)
Verkrijgingsprijs (beschikking) € 124.300
2.7.Bij beschikking van 3 juni 2009 heeft de inspecteur de verkrijgingsprijs van de aandelen [de Holding] BV per 30 mei 2008 vastgesteld op € 560.400. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Aandelenkapitaal Holding € 18.000
Verkrijgingsprijs [B] BV € 418.100
Verkrijgingsprijs [A] € 124.300
Totaal € 560.400.
3.1.Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de verkrijgingsprijs van de aandelen in Holding vanwege de aandelenruil juist heeft vastgesteld. Niet in geschil is dat het aandelenkapitaal en de verkrijgingsprijs [B] BV terecht en voor de juiste bedragen tot de verkrijgingsprijs zijn gerekend.
3.2.Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Partijen doen hun standpunten voor het overige steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van de bij de beschikking vastgestelde verkrijgingsprijs op € 846.100. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
4.1.Tussen partijen is niet in geschil dat de juistheid van de verkrijgingsprijs van de aandelen Holding één-op-één is gekoppeld aan de juistheid van de verkrijgingsprijs van de aandelen [A], omdat de verkrijgingsprijs van de aandelen [A] als gevolg van de toepassing van de aandelenfusiefaciliteit op basis van artikel 4.42, eerste lid, Wet IB 2001 wordt doorgeschoven naar de verkrijgingprijs van de aandelen in Holding als gevolg van de aandelenruil.
4.2.De rechtbank heeft in de zaak met procedurenummer 09/5014 betreffende de vaststelling van de verkrijgingsprijs van de aandelen [A], bij uitspraak van heden, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht, het beroep gegrond verklaard en de verkrijgingsprijs van die aandelen vastgesteld op € 410.000.
4.3.Uit het voorgaande volgt dat de verkrijgingsprijs van de aandelen Holding per 30 mei 2008 dan moet worden vastgesteld op € 846.100. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Aandelenkapitaal Holding € 18.000
Verkrijgingsprijs [B] BV € 418.100
Verkrijgingsprijs [A] € 410.000
Totaal € 846.100.
4.4.Het beroep is gegrond.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 voor het indienen van conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de tweede zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal de proceskostenvergoeding verdelen over de twee samenhangende zaken met procedurenummers 09/5014 en 09/5015, met voor elke zaak een vergoeding van € 655,50.
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar,
-wijzigt de beschikking in die zin dat de verkrijgingsprijs van de aandelen in Holding wordt vastgesteld op € 846.100;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 655,50.
Deze uitspraak is gedaan op 25 november 2011 door mr. M.L.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 25 november 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.