ECLI:NL:RBBRE:2011:BU5272
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging navorderingsaanslagen door de rechtbank Breda na verwijzing door de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 2 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil over navorderingsaanslagen die waren opgelegd aan de erven van een erflater. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 1997 tot en met 2000, met betrekking tot inkomstenbelasting en vermogensbelasting, op basis van spaartegoeden die in het buitenland waren aangehouden. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een verwijzing door de Hoge Raad, die eerder prejudiciële vragen had gesteld aan het Hof van Justitie over de toepassing van de navorderingstermijnen in het belastingrecht.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur meer tijd had genomen dan noodzakelijk voor het verkrijgen van de benodigde inlichtingen om de verschuldigde belasting te bepalen. De rechtbank vernietigde de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente, en verklaarde de beroepen van de belanghebbenden gegrond. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden.
De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet met de vereiste voortvarendheid had gehandeld, aangezien er onnodige vertraging was opgetreden in het verkrijgen van de benodigde informatie van de Duitse autoriteiten. De rechtbank benadrukte dat het begrip 'noodzakelijkerwijs' strikt moet worden uitgelegd in het kader van de verlengde navorderingstermijn. De uitspraak van de rechtbank is onherroepelijk, tenzij binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep wordt ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.