ECLI:NL:RBBRE:2011:BR3358
Rechtbank Breda
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geldigheid van een concurrentiebeding bij omzetting van een arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Breda op 27 juli 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde], de curator van Bremtex B.V. [eiser] vorderde een voorlopige voorziening met betrekking tot een concurrentiebeding dat zou zijn overeengekomen in zijn arbeidsovereenkomst. De procesgang omvatte onder andere een dagvaarding en correspondentie tussen partijen, waarin [eiser] stelde dat het concurrentiebeding niet meer van toepassing was. De kantonrechter diende te beoordelen of er sprake was van een spoedeisend belang en of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure kans van slagen had.
De kantonrechter oordeelde dat het schriftelijkheidsvereiste voor een concurrentiebeding strikt dient te worden geïnterpreteerd. Dit vereiste is bedoeld om de werknemer te beschermen tegen de gevolgen van een dergelijk beding. In deze zaak was de arbeidsovereenkomst van [eiser] op 1 mei 1996 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar de kantonrechter concludeerde dat het concurrentiebeding niet opnieuw schriftelijk was overeengekomen. De brief van 18 maart 1996, waarin de omzetting werd bevestigd, verwees niet expliciet naar het concurrentiebeding en voldeed niet aan de eisen van het schriftelijkheidsvereiste.
Daarom oordeelde de kantonrechter dat het concurrentiebeding zijn werking had verloren en dat er geen grond was voor toewijzing van de vorderingen van [eiser]. De vorderingen werden afgewezen en [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van het geding, die tot dat moment waren begroot op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde]. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.L. Kerkhofs.