ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5064
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.A.F.M. Stassen
- A.A. den Hartog
- A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
- Rechtspraak.nl
Toepassing van geruisloze doorschuiving en herinvesteringsreserve bij uittreden van firmant in VOF
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 10 oktober 2008, staat de vraag centraal of de vorming van een herinvesteringsreserve wordt belemmerd wanneer een firmant in een vennootschap onder firma (VOF) uittreedt en haar firma-aandeel geruisloos overdraagt aan de medefirmant aan het einde van het boekjaar waarin de reserve is gevormd. De rechtbank oordeelt dat de mede-firmant, die de onderneming voortzet, in het opvolgende boekjaar daadwerkelijk vervangende investeringen doet. De rechtbank acht het aannemelijk dat de uittredende firmant hetzelfde vervangingsvoornemen had als de voortzetter. Aangezien de voortzetter geacht wordt in de plaats te treden van de uittreder, dient diens vervangingsvoornemen aan de uittreder te worden toegerekend. Hierdoor wordt het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard.
De zaak betreft een geschil tussen een belanghebbende, die samen met haar zoon een agrarische onderneming exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting opgelegd over het jaar 2004, waarbij hij de herinvesteringsreserve niet had erkend. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.577, met toepassing van de ouderenkorting en de aanvullende ouderenkorting. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moet de Staat het griffierecht vergoeden.
De rechtbank verwijst naar relevante artikelen uit de Wet IB 2001, met name artikel 3.54 over de herinvesteringsreserve en artikel 3.63 over geruisloze doorschuiving. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor de vorming van de herinvesteringsreserve is voldaan, en dat de inspecteur ten onrechte de herinvesteringsreserve had afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de continuïteit van de fiscale positie van de voorganger in het geval van geruisloze doorschuiving.