ECLI:NL:RBASS:2007:BB7952

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
25 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
64582 / HA RK 07-166
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 25 oktober 2007 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.A. van de Ven. Het verzoek was gericht tegen de rechter die de zaak behandelde, omdat de verzoeker meende dat de rechter partijdig was. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een aantal vragen die de rechter tijdens de getuigenverhoor stelde, welke volgens de verzoeker buiten de reikwijdte van de bewijsopdracht vielen. De verzoeker stelde dat deze vragen de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brachten, omdat ze een andere richting gaven aan het verhoor dan eerder was afgesproken. De rechter heeft echter aangegeven dat hij niet berustte in de wraking en afzag van zijn recht om gehoord te worden.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de reactie van de rechter beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat een rechter vragen stelt buiten de gestelde reikwijdte van de bewijsopdracht, niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze veronderstelling ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de door de verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kon worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 64582 / HA RK 07-166
Beschikking van de meervoudige kamer op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 25 oktober 2007
in de zaak van
[VERZOEKER],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
procureur mr. J.S. van Burg,
advocaat mr. J.A.A. van de Ven te Barcelona
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van wraking d.d. 25 oktober 2007, waaruit blijkt dat verzoeker [de rechter], rechter in deze rechtbank, wenst te wraken;
- de mondelinge behandeling van de wrakingskamer d.d. 25 oktober 2007.
1. Het standpunt van verzoeker
Ter zitting van de enkelvoudige kamer d.d. 25 oktober 2007 heeft mr. Van de Ven namens verzoeker tijdens de ondervraging van de getuige in contra-enquête – kort samengevat – bezwaar gemaakt tegen een aantal vragen van de rechter [de rechter] aan de getuige en de rechter gewraakt.
Ter zitting van de wrakingskamer d.d. 25 oktober 2007 heeft mr. Van de Ven aangevoerd dat in het vonnis van de rechtbank d.d. 4 april 2007, gewezen door [de rechter], een duidelijke bewijsopdracht is gegeven met betrekking tot de vraag of op 29 maart 2006 een nadere overeenkomst tot stand is gekomen, waarvan onderdeel was dat het boetebeding niet aan de orde was. Tijdens het verhoor van de laatste getuige in contra-enquête stelde de rechter vragen over een overeenkomst die al eerder gesloten was naar aanleiding van een opmerking van een andere getuige. Mr. Van de Ven geeft aan bezwaar tegen die vragen te hebben omdat het volgens hem niet aan de rechter is om tijdens het laatste verhoor een eigen wending te geven aan het verhoor. De onpartijdigheid is in het geding omdat de vragen een andere richting in gaan dan eerder bepaald. Hierdoor kan een partij op andere gedachten worden gebracht. Bovendien was hij niet voorbereid op deze vragen. Volgens mr. Van de Ven heeft [de rechter] laten merken dat hij het bezwaar tegen de vragen wel wilde opnemen, maar dat de antwoorden in het proces-verbaal zouden blijven staan.
2. Het standpunt van [de rechter]
[de rechter] heeft bij brief d.d. 25 oktober 2007 verklaard dat hij niet berust in de wraking en afziet van zijn recht om gehoord te worden.
3. Het standpunt van [eiser in de hoofdzaak]
Mr. P. Keijser heeft zich namens [eiser in de hoofdzaak] verzet tegen de wraking. Hij acht het niet in strijd met de onpartijdigheid van de rechter als deze doorvraagt naar aanleiding van opmerkingen van getuigen. Hij is niet van mening dat [de rechter] duidelijk heeft gemaakt dat de vragen en antwoorden waartegen bezwaar is gemaakt in het proces-verbaal zouden blijven.
4. De beoordeling
4.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder r.o. 1 weergegeven leveren naar het oordeel van de rechtbank niet een uitzonderlijke omstandigheid op die zodanige vrees met betrekking tot vooringenomenheid van de rechter ten aanzien van deze rechter kan rechtvaardigen. Evenmin geven zij grond te vrezen dat het de gewraakte rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van verzoekende partij de schijn van partijdigheid gewekt.
4.3. Het standpunt van verzoeker dat het eigen initiatief van de rechter in strijd is met de lijdelijkheid van de civiele rechter kan niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van partijdigheid. Wat er ook zij van - de invulling van - de lijdelijkheid van de rechter zoals bedoeld in art. 24 Rv., dit levert geen grond op om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de betrokken rechter. Het enkele feit dat een rechter vragen stelt buiten de gestelde reikwijdte van de bewijsopdracht, en of daardoor anderen in de procedure hun eigen conclusies trekken of op ideeën worden gebracht, leidt niet tot het oordeel dat er reden is het verzoek te honoreren. De stelling dat de advocaat van verzoeker zich niet op de gestelde vragen heeft kunnen voorbereiden levert evenmin een aanknopingspunt op voor het oordeel dat een wrakingsgrond aanwezig is.
De rechtbank merkt daarbij nog op, dat nog niet vaststaat of [de rechter] conclusies trekt uit de antwoorden op de betwiste vragen, en zo ja, welke. Verzoeker heeft de mogelijkheid om eventuele volgens hem onjuiste conclusies in hoger beroep aan het Hof voor te leggen.
5. Slotsom
Het door verzoeker gestelde kan niet leiden tot de verzochte wraking. De wrakingskamer van de rechtbank zal het wrakingsverzoek afwijzen.
BESLISSING
De rechtbank:
1. Wijst het verzoek tot wraking af.
2. Bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
3. Beveelt dat de griffier onverwijlde mededeling van deze beslissing doet aan verzoeker, de rechter [de rechter] en mr. P. Keijser.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.S. van der Kolk, A. van der Meer en
mr. J.L. Boxum, bijgestaan door mr. A.J. Wassenburg-Hazelhoff, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2007 en door mr. J.S. van der Kolk en de griffier ondertekend.?