Vraag 1
Kunt u op grond van de in het tussenvonnis van 12 oktober 2011 onder 2.1 tot en met 2.3. genoemde vaststaande feiten en het in rov. 4.7 (laatste volzin) vastgestelde feit beoordelen of [gedaagde] te kort is geschoten in de door hem te verlenen zorg door in de gegeven omstandigheden het (doen) afleggen van een huisbezoek aan [betrokkene] achterwege te laten naar aanleiding van het telefonisch contact tussen hem en [eiser sub 1] op 1 mei 1997, gelet op de destijds voor huisartsen geldende professionele standaard? Indien u uw antwoord ontkennend luidt, wordt u verzocht uw antwoord zo goed mogelijk te motiveren.
Antwoord op vraag 1
Op grond van de feiten vermeld in het tussenvonnis dd 12 oktober 2011 concludeer ik dat de huisarts tekort is geschoten door de patiënt niet binnen enkele uren persoonlijk te zien of te laten beoordelen door een collega-huisarts.
(…)
Vraag 3
Indien u op basis van de in het tussenvonnis van 12 oktober 2011 onder 2.1 tot en met 2.3 genoemde vaststaande feiten en het in rov. 4.7 (laatste volzin) vastgestelde feit en/of de in vraag 2 genoemde mededeling kunt beoordelen of [gedaagde] te kort is geschoten in de door hem te verlenen zorg door in de gegeven omstandigheden het (doen) afleggen van een huisbezoek aan [betrokkene] achterwege te laten naar aanleiding van het telefonisch contact tussen hem en [eiser sub 1] op 1 mei 1997, gelet op de destijds voor huisartsen geldende professionele standaard, wilt u dan deze vraag inhoudelijk en gemotiveerd beantwoorden en daarbij mede vermelden van welke professionele norm(en) u uitgaat?
Antwoord op vraag 3
Gezien de last en risico’s waar benauwdheid naar verwijst moet een patiënt met dit symptoom binnen enkele uren door een huisarts gezien worden. Of daarvoor een visite afgelegd moet worden hangt af van de bereidheid en mogelijkheid van de patiënt om naar de huisarts toe te komen. Als een patiënt zich te ziek of te zwak voelt om in een personenauto vervoerd te worden is het logisch dat de huisarts een huisvisite aflegt. De beslissing of de patiënt door de huisarts gezien moet worden kan in geval van benauwdheid niet bij de patiënt gelegd worden.
Toelichting
Tijdens het nachtelijk telefonisch consult meldde de echtgenoot van patiënte de klachten ‘hoesten en benauwdheid’. Benauwdheid kan duiden op bijkomende aandoeningen die op niet te lange termijn of zelfs met spoed medisch ingrijpen vereisen. In theorie zijn de aandoeningen waaraan bij benauwdheid gedacht moet worden: vernauwing van de luchtwegen (astma of hyperreactiviteit van de bronchiën), longontsteking, longembolie, en klaplong ((rand)pneumothorax). Elke basisarts wordt verondersteld over bovenstaande kennis te beschikken, getuige het feit dat alle basisleerboeken voor medische studenten over vele jaren heen deze kennis bevatten en herhalen. Dat deze klassieke kennis een duurzaam karakter heeft vindt ook zijn weerslag in de na 1997 ontwikkelde NHG-standaard “Acuut hoesten”. Deze standaard vermeldt bijkomende benauwdheid ook uitdrukkelijk als alarmsymptoom. Ik heb drie ervaren huisartsen gevraagd hoe zij zouden reageren als zij ’s nachts gebeld zouden worden over een patiënt met hoest en benauwdheid. Alle drie zouden zij de benauwdheid verder uitvragen; bij gebleken kortademigheid zouden zij de patiënt zelf willen zien.
Een ongecompliceerde verkoudheid (in medisch jargon luchtweginfectie) en ongecompliceerde griep (influenza) gaan niet gepaard met benauwdheid. Nergens in het dossier blijkt dat de huisarts het symptoom benauwdheid de aandacht heeft gegeven die het verdient. Het lijkt erop of de meeste aandacht is uitgegaan naar het door de eigen huisarts ingezette beleid. Elke huisarts moet zich echter bij een nieuw contact met een hem onbekende patiënt een kritisch eigen oordeel vormen over wat er aan de hand kan zijn. De anamnese dient op een exploratieve manier afgenomen te worden, waarbij de huisarts de leiding heeft. De aard en ernst van de benauwdheid hadden in dit geval nader verkend moeten worden.
De voorgaande overwegingen verwijzen naar een belangrijke taak die elke huisarts in elk consult met een patiënt heeft: onderscheid maken tussen niet-ernstige en ernstige symptomen (in het spraakgebruik van huisartsen ‘pluis’ of ‘niet-pluis’), en het uitsluiten van ernstige ziekten. Concreet betekent dit dat een huisarts voortdurend alert moet zijn op alarmsymptomen (hier ‘benauwdheid’) en op patiëntcategorieën met risicofactoren (hier de risicogroep ‘zwangeren’).
Mijn conclusie luidt daarom dat de huisarts in deze casus tekort is geschoten. Deze conclusie staat volkomen los van de zeldzame en extreme afloop van deze casus.
Vraag 4)
Zijn er naar uw oordeel nog andere feiten en omstandigheden van belang voor de onderhavige kwestie?
Antwoord op vraag 4
Uit het dossier blijkt dat er in het telefoongesprek al snel sprake was van ontevredenheid van de patiënt over de benadering door de huisarts, dat er geleidelijk een verder verstoorde communicatie ontstond, en dat de echtgenoot van patiënte de verbinding tenslotte abrupt heeft verbroken. De huisarts had hieruit kunnen concluderen dat de door hem beoogde overeenstemming over het te volgen beleid niet bereikt was. Dit is een belangrijk onderdeel van de methode van hulpverlening door de huisarts, waarin de hulpvraagverheldering en het afstemmen van de hulpverlening op de verwachtingen van de patiënt een belangrijke rol spelen. (…)
Vraag 5)
Binnen hoeveel tijd na het telefoongesprek zou een huisbezoek hebben moeten en kunnen zijn afgelegd?
Antwoord op vraag 5
Dit hangt af van de aard en de mate van de benauwdheid op het moment van het telefonisch consult. Bij lichtere vormen van benauwdheid zou de patiënt binnen enkele uren door de huisarts gezien moeten worden. Bij matige tot ernstige benauwdheid zou de patiënt uiterlijk binnen 1 uur gezien moeten zijn.
Vraag 6)
Kunt u, uitgaande van de informatie en gegevens die de huisarts ingeval van een nachtelijk huisbezoek ter beschikking zouden hebben gestaan met betrekking tot de toestand van [betrokkene] (zoals overwogen in rov. 2.5 van dit vonnis) bepalen tot welk mogelijk beleid de huisarts naar aanleiding van dat huisbezoek zou hebben besloten of zou hebben moeten besluiten?
Antwoord op vraag 6
Het antwoord hierop is uit de aard der vraag speculatief.
In het dossier van de eigen huisarts staat op 29-04-’97 vermeld:
‘S. Temp en wat hoesten, pijn bij diep doorademen
O. wrsch viraal infect met pleuraprikkeling, exp.’
(‘exp.’ betekent ‘expectatief’; dit wil zeggen dat de huisarts het natuurlijk, ongeïntervenieerd beloop wil afwachten).
Aangenomen mag worden dat de pleuraprikkeling op 01-05-’97 (op het moment van het telefoongesprek) nog bestond. Indien er bij benauwdheid gelijktijdig pijn bij diep doorademen bestaat is er extra aanleiding om longontsteking en longembolie als mogelijke diagnosen te overwegen. Uiteraard had de waarnemend huisarts deze voorinformatie niet, maar mogelijk was dit symptoom bij het lichamelijk onderzoek tijdens diep doorzuchten naar voren gekomen. Bij zijn lichamelijk onderzoek (auscultatie mbv stethoscoop) had de huisarts tevens tekenen van een longontsteking gehoord kunnen hebben. Zeker is dit niet, omdat het lichamelijk onderzoek in het begin van een longontsteking vaak onvoldoende uitsluitsel geeft. Een ongecompliceerde longontsteking kan thuis met antibiotica behandeld worden. Als patiënt daarbij ook nog matig tot ernstig kortademig was geweest, was aanvullende medicatie of een ziekenhuisopname nodig geweest. Indien patiënte op dat moment ook erg bleek en slap was geweest (lage bloeddruk, ‘shockerig’) had spoedopname moeten plaatsvinden.
Vraag 7
Indien tot behandeling met antibiotica zou (moeten) zijn besloten: voor welk antibioticum zou (moeten) zijn gekozen en op welke termijn zou die behandeling feitelijk hebben kunnen aanvangen?
Antwoord op vraag 7
Bij gebleken afwijkende onderzoeksbevindingen die wijzen op een longontsteking zonder meer had de huisarts kunnen volstaan met het voorschrijven van amoxicilline als antibioticum, die direct bij de apotheek afgehaald en thuis ingenomen had kunnen worden. Bij een longontsteking wordt liefst zo snel mogelijk na het stellen van de diagnose begonnen met antibiotica, maar een uitstel van 8 uur hoeft niet per se ernstig nadelig te zijn voor het uiteindelijke beloop.