ECLI:NL:RBARN:2012:BX8558

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
174760
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in medische aansprakelijkheidszaak tegen ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 augustus 2012 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiseres] en de Stichting Gezondheidszorg Rivierenland. De zaak betreft de benoeming van een deskundige, een neurochirurg, om te onderzoeken in hoeverre de gezondheidstoestand van [eiseres] het gevolg is van tekortkomingen van het ziekenhuis. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken waarin werd aangekondigd dat een deskundigenonderzoek zou worden gelast. De partijen hebben hun voorkeuren voor deskundigen kenbaar gemaakt, waarbij dr. R.H.M.A. Bartels van het UMC St. Radboud uiteindelijk is benoemd. De rechtbank heeft het ziekenhuis belast met het voorschot op de kosten van de deskundige, vastgesteld op € 3.000,00.

De rechtbank heeft de deskundige gevraagd om verschillende vragen te beantwoorden, waaronder de aard en ernst van het letsel van [eiseres], de behandelingen die zij heeft ondergaan, en de impact van de tijdsverloop op haar prognose. De rechtbank heeft ook de relevantie van bepaalde vragen van het ziekenhuis beoordeeld en enkele vragen aangepast om ervoor te zorgen dat de deskundige de benodigde informatie kan verstrekken. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling na het deskundigenonderzoek, en de rechtbank heeft richtlijnen gegeven voor de indiening van het rapport door de deskundige.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken en markeert een belangrijke stap in de procedure, waarbij de rechtbank de zorgvuldigheid en de noodzaak van deskundigenonderzoek benadrukt om de aansprakelijkheid van het ziekenhuis te kunnen vaststellen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 174760 / HA ZA 08-1517
Vonnis van 22 augustus 2012
in de zaak van
[eiseres],
eiseres,
advocaat mr. F.J. van Benthem te Etten-Leur,
tegen
de stichting
STICHTING GEZONDHEIDSZORG RIVIERENLAND,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2012
- de gelijktijdig op 16 mei 2012 genomen aktes van [eiseres] en het ziekenhuis
- de antwoordakte van [eiseres] d.d. 30 mei 2012
- de akte van het ziekenhuis d.d. 13 juni 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij het vorige tussenvonnis heeft de rechtbank aangekondigd een deskundigenonderzoek te willen gelasten op het punt van het causale verband en aan de partijen de gelegenheid gegeven zich uit te laten over het aantal, de discipline en de persoon van de deskundige, alsmede over de vraagstelling. De rechtbank begrijpt uit de reacties van de partijen dat benoeming van één deskundige, een neurochirurg, voldoende is. [eiseres] heeft voorgesteld de deskundigen Bartels en Coppes. Het ziekenhuis heeft aanvankelijk voorgesteld de deskundige Vandertop. [eiseres] heeft bij haar antwoordakte gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen Vandertop. Het ziekenhuis heeft vervolgens voorgesteld de deskundigen Beuls en Bartels. Nu benoeming van dr. R.H.M.A. Bartels, als neurochirurg verbonden aan het UMC st. Radboud te Nijmegen, voor beide partijen aanvaardbaar is, zal de rechtbank hem tot deskundige benoemen. Dr. Bartels heeft verklaard bereid en in staat te zijn het onderzoek te verrichten. Niet is gebleken dat hij niet vrij zou staan ten opzichte van de partijen. Het ziekenhuis zal worden belast met het voorschot op de kosten van de deskundige, nu het ter comparitie heeft verklaard bereid te zijn de voorschotten voor zijn rekening te nemen. De rechtbank zal als voorschot een bedrag van € 3.000,00 bepalen.
2.2. Over de vraagstelling wordt als volgt overwogen. [eiseres] heeft, op een kleine suggestie na, die zal worden gevolgd, gesteld zich in de door de rechtbank voorgestelde conceptvraagstelling te kunnen vinden. Het ziekenhuis heeft een alternatieve vraagstelling voorgesteld. [eiseres] acht die alternatieve vraagstelling verwarrend. Wel onderschrijft zij de suggestie van het ziekenhuis dat de deskundige wordt verzocht het dossier van [eiseres] bij het CWZ op te vragen. Die suggestie zal worden overgenomen. Ook de door het ziekenhuis voorgestelde vraag b, die daarop aansluit, zal worden overgenomen. Voor het overige wordt als volgt overwogen.
2.3. De vragen b tot en met d van het ziekenhuis komen overeen met vraag 2 van de rechtbank. De rechtbank zal aan haar vraag 2 toevoegen de zinsnede ‘op voor leken begrijpelijke wijze’ alsmede het verzoek te beschrijven wat de aard van de operatie was die in het CWZ is verricht en wat daarbij de bevindingen waren. De vraag f van het ziekenhuis komt de rechtbank niet relevant voor, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat die vraag ziet op de behandeling die in het CWZ heeft plaatsgevonden. Het is immers niet het handelen van het CWZ dat in deze procedure ter discussie staat, terwijl ingevolge vraag 4 al zal worden gevraagd naar de behandeling die [eiseres] in het CWZ heeft ondergaan. De vraag g van het ziekenhuis is ook opgenomen in vraag 2 van de rechtbank.
De rechtbank acht vraag e van het ziekenhuis te rechtlijnig. De partijen zijn het er wel over eens dat het verkeersongeluk uiteindelijk de oorzaak is geweest van het letsel van [eiseres]. De vraag is of een meer adequate opvang op de SEH van het ziekenhuis tot een betere gezondheidstoestand bij [eiseres] zou hebben geleid en zo ja, wat het verschil dan zou zijn geweest. De rechtbank beoogt die vraag met haar vragen 2, 3 en 4 aan de deskundige voor te leggen. De door het ziekenhuis voorgestelde vraag e doet daaraan onvoldoende recht. De rechtbank handhaaft daarom haar eigen vragen, waaraan het verzoek zal worden toegevoegd acht te slaan op het moment van ontstaan van uitvalsverschijnselen bij [eiseres]. De partijen zijn het er over eens dat die in ieder geval na terugkomst van de röntgenafdeling zijn ontstaan, zoals in rechtsoverweging 2.5. van het vonnis van 11 maart 2009 is overwogen. Dat neemt niet weg dat de deskundige ook zelf op vermelding van uitvalsverschijnselen het dossier nog zal kunnen onderzoeken. De rechtbank ziet verder niet in waarom het relevant is wat er zou zijn gebeurd als [eiseres] linea recta vanaf de plaats van het ongeval naar het CWZ zou zijn vervoerd. In het vorige tussenvonnis is het verwijt dat het ziekenhuis [eiseres] ten onrechte niet als patiënt heeft geweigerd, ongegrond bevonden. De vragen l tot en met o van het ziekenhuis zien op de klachten en beperkingen van [eiseres] in de werkelijke situatie en in de hypothetische situatie dat zij anders, lege artis, zou zijn behandeld. Deze vragen komen - met name voor de begroting van de schade - relevant voor en zullen worden overgenomen, met uitzondering naar de verwijzing naar de vijfde editie van de AMA-normen, aangezien het aan de deskundige is te beoordelen op welke versie van deze - medische - normen hij zich baseert.
2.4. Het ziekenhuis heeft ten slotte bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank voorgestelde vraag 1, op de grond dat het niet aan een neurochirurg uit een academisch ziekenhuis is om daarop antwoord te geven, aangezien dit handelt over de gang van zaken in een perifeer ziekenhuis. Het ziekenhuis heeft echter niet gesteld dat deze vraag niet relevant zou zijn, noch heeft het een alternatief ter beantwoording van de vraag voorgesteld. Aan het ziekenhuis zal in zoverre tegemoet worden gekomen dat aan de deskundige zal worden gevraagd een collega ter beantwoording van deze vraag in consult te roepen, indien dit niet op zijn deskundigheidsterrein ligt. Aangenomen moet worden dat een SEH-arts uit een academisch ziekenhuis in staat zal zijn de vraag te beantwoorden. De verschillen tussen academisch en perifeer ziekenhuis zijn uiteindelijk hooguit gelegen in de locatie van bijvoorbeeld röntgenapparatuur, in aanmerking genomen dat reeds is beslist dat de benodigde specialisten in huis hadden moeten zijn. De vraagstelling zal dan komen te luiden zoals hieronder in het dictum verwoord.
2.5. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wilt u ten behoeve van uw onderzoek informatie betreffende de behandeling van [eiseres] opvragen bij de neurochirurg die destijds de operatie bij [eiseres] heeft verricht, waaronder ook het operatieverslag?
2. Bent u voldoende geïnformeerd om antwoord te kunnen geven op de hierna volgende vragen? Zo niet, welke informatie ontbreekt?
3. Hoeveel tijd was redelijkerwijs benodigd om aansluitend aan de eerste opvang inclusief ABCD- en neurologisch onderzoek röntgenfoto’s te laten maken en te beoordelen, aangenomen dat de daarvoor benodigde specialisten (chirurg, radioloog, neuroloog) in huis waren? Wilt u - indien deze vraag niet op uw deskundigheidsgebied ligt – een collega in consult roepen ter beantwoording van deze vraag?
4. Kunt u - zo veel mogelijk op voor leken begrijpelijke wijze - beschrijven wat de aard en de ernst van het letsel van [eiseres] zijn, wat de aard van de operatie was die in het CWZ is verricht en wat daarbij de bevindingen zijn geweest, welke behandelingen zij verder heeft ondergaan, en wat het resultaat van deze operatie en verdere behandelingen is geweest?
5. Kunt u - zoveel mogelijk gemotiveerd en voorzover mogelijk aan de hand van literatuur - aangeven wat de aard en de ernst van het letsel van [eiseres] zou zijn geweest, en het te verwachten resultaat van mogelijke behandelingen, indien zij in het ziekenhuis te [woonplaats] conform de professionele standaard zou zijn opgevangen, dat wil zeggen dat geen voorrang zou zijn gegeven aan het hechten van het oor, dat de immobilisatie van de nek niet zou zijn opgeheven en dat de afwijking aan de nekwervels op de röntgenfoto’s zou zijn herkend en zij voortvarend overgebracht was naar het CWZ? Wilt u hierbij ingaan op de vraag op welk moment in de avond van 6 juni 2000 voor het eerst uitvalsverschijnselen zijn geconstateerd bij [eiseres] en op de invloed van tijdsverloop op de prognose van [eiseres]?
6. Indien u niet met zekerheid aan kunt geven hoe [eiseres] er in die situatie (dat wil zeggen: indien zij in het ziekenhuis in [woonplaats] conform de professionele standaard zou zijn opgevangen) aan toe zou zijn geweest, kunt u dan zo veel mogelijk gemotiveerd aangeven welke kansen [eiseres] zou hebben gehad op een ander (gunstiger) herstel?
7. Wilt u zo uitvoerig mogelijk gemotiveerd aangeven waaruit de klachten en beperkingen van [eiseres] bestaan? Indien daarbij sprake is van meetbare blijvende functionele invaliditeit, wilt u dan het percentage daarvan weergeven op grond van de AMA-normen? Welke beperkingen stelt [eiseres] te ondervinden bij activiteiten van het dagelijks leven, in de vrijetijdsbesteding en in de beroepsuitoefening inclusief huishoudelijke arbeid?
8. Acht u de door [eiseres] aangegeven beperkingen aannemelijk op grond van uw onderzoek? Zijn er nog andere – niet door [eiseres] aangegeven – beperkingen op uw vakgebied waarmee bij de beoordeling rekening moet worden gehouden?
9. Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk omschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen verzekeringsgeneeskundige dan wel arbeidsdeskundige?
10. Welke beperkingen zou [eiseres] naar uw inschatting hebben gehad indien zij op een andere wijze onderzocht en behandeld zou zijn, waaronder ook wordt verstaan de fictieve situatie dat zij eerder zou zijn overgeplaatst naar een ander ziekenhuis? Wilt u daarbij, indien nodig, een beargumenteerde schatting maken?
11. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beslissing van belang kunnen zijn?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
dr. R.H.M.A. Bartels
UMC St. Radboud
Reinier Postlaan 4
6525 GC Nijmegen
postadres:
Postbus 9101
6500 HB Nijmegen
tel. 024-3616604
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat het ziekenhuis binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Sector civiel, roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
bepaalt dat het ziekenhuis binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 3.000,00 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. A.E.B. ter Heide,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 1 december 2012, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiseres],
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.