ECLI:NL:RBARN:2011:BQ0004

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
199734
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake deskundigenonderzoek in medische aansprakelijkheidszaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem diende, is een vordering van de eiseres, een patiënte, tegen de Stichting Sint Maartenskliniek aan de orde. De eiseres heeft een rechtszaak aangespannen wegens vermeende medische fouten tijdens haar behandeling. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken en partijen de gelegenheid geboden om zich uit te laten over de conceptvragen die aan een te benoemen deskundige voorgelegd zouden worden. In de laatste akte heeft de eiseres aangegeven dat zij haar eerdere stelling dat zij onvoldoende informatie heeft gekregen voorafgaand aan de operaties niet langer handhaaft. De rechtbank concludeert dat de vordering van de eiseres niet toewijsbaar is op basis van deze argumentatie.

De rechtbank heeft ook de door de eiseres ingediende botdichtheidsmeting in overweging genomen, die volgens haar aantoont dat er geen sprake was van een graciel skelet. De rechtbank overweegt dat dit aanleiding kan geven tot aanpassing van de vraagstelling aan de deskundige, maar het ziekenhuis moet hierop nog reageren. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere uitlatingen van partijen en heeft hen verzocht om een deskundige voor te dragen, waarbij banden met het ziekenhuis en de betrokken artsen moeten worden vermeld. De zaak is vervolgens weer op de rol gezet voor 13 april 2011, waarbij het ziekenhuis een akte moet nemen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 199734 / HA ZA 10-833
Vonnis van 16 maart 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.P. Huizingh te Almelo,
tegen
de stichting
STICHTING SINT MAARTENSKLINIEK,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 december 2010
- de akte van [eiseres]
- de akte van het ziekenhuis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Partijen hebben zich uitgelaten over de door de rechtbank geformuleerde conceptvragen en over de persoon van de te benoemen deskundige.
2.2. [eiseres] heeft in de reactie op de concept-vragen I en II terzake het verwijt van onvoldoende informatieverschaffing voorafgaand aan de operaties kenbaar gemaakt dat die vragen kunnen worden geschrapt omdat zij niet langer de stellingname handhaaft - zo begrijpt de rechtbank - dat zij bij voldoende informatieverschaffing van de operatie zou hebben afgezien. De kans op een zenuwbeschadiging was immers, zo blijkt uit het rapport van Kramer en de verklaring van Pavlov, minder dan 1% en bij een dergelijke kleine kans zou [eiseres] niet van de operatie hebben afgezien, aldus het standpunt van [eiseres] in haar laatste akte. Gelet op dit standpunt ziet de rechtbank geen aanleiding zich over dit punt door een deskundige te laten voorlichten en moet worden geoordeeld dat de stelling dat [eiseres] voorafgaand aan de operaties onvoldoende informatie heeft gekregen en als zij die wel zou hebben gekregen, zij mogelijk van de operatie(s) zou hebben afgezien, niet langer wordt gehandhaafd dan wel niet is komen vast te staan. Op die grond is de vordering dus niet toewijsbaar. De opmerkingen van [eiseres] onder 2 in haar laatste akte, die betrekking hebben op hetgeen dr. Pavlov voorafgaand aan de operaties al dan niet aan informatie heeft verstrekt, zijn daarom voor de beslissing niet van belang.
2.3. De door de rechtbank geformuleerde vraag III gaat ervan uit dat bij [eiseres] sprake is van een graciel skelet en een matige kwaliteit van het spongieuze bot. [eiseres] bestrijdt thans dat daarvan sprake was. Om dat te onderbouwen heeft zij een botdichtheidsmeting laten uitvoeren, waarvan zij de uitslag bij haar laatste akte in het geding heeft gebracht. Hieruit zou volgens haar volgen dat de kwaliteit van het bot goed is en dat van een graciel skelet geen sprake is. Daarom kan vraag III volgens haar worden geschrapt omdat geen reden bestond voor dr. Pavlov om af te wijken van zijn voornemen - en van de gouden standaard - om bij de eerste operatie autoloog bot te gebruiken. De rechtbank overweegt dat een en ander aanleiding zou kunnen zijn voor een aanpassing van de vraagstelling aan de deskundige. Het ziekenhuis heeft hierop echter nog niet kunnen reageren. Hij krijgt de gelegenheid bij akte te reageren op hetgeen door [eiseres] onder punt 4 van haar akte is uiteengezet en op de overgelegde uitslag van de botdichtheidsmeting. Het ziekenhuis krijgt voorts de gelegenheid zich erover uit te laten of en zo ja, in welke zin de vraagstelling aan de deskundige moet worden gewijzigd. [eiseres] mag daarop bij akte reageren. Daarna zal hierover en over de in het verlengde hiervan gelegen vraag IV verder worden beslist. De door het ziekenhuis voorgestelde aanvulling op vraag III komt de rechtbank in beginsel zinnig voor en zal, na eventuele aanpassing van die vraag in verband met het voorgaande, worden overgenomen.
2.4. De door [eiseres] voorgestelde aanvulling op vraag V wordt overgenomen, zij het dat het woord ‘verkeerd’ niet wordt overgenomen. De door [eiseres] voorgestelde wijziging van vraag VI wordt niet overgenomen: het causaal verband tussen het gebruik van autoloog bot en de waarschijnlijke toestand van [eiseres] komt voldoende aan de orde in vraag IV. Ook overigens ziet de rechtbank geen reden vraag VI aan te passen. Het voorstel van [eiseres] om vraag VIII aan te vullen aldus dat ook wat betreft het gebruik van autoloog bot wordt gevraagd naar de blijvende invaliditeit wordt overgenomen.
2.5. De voorstellen van het ziekenhuis ten aanzien van de vragen IX en X worden niet overgenomen. De vraag of van een onaanvaardbaar tijdsverloop sprake is, is een vraag die ter beoordeling aan de rechtbank voorligt. Wel zal vraag IX worden aangescherpt in die zin dat wordt gevraagd naar het uiterste moment waarop een redelijk handelend en vakbekwaam orthopedisch chirurg na de operatie van 24 juli 2002 zou hebben besloten tot het laten maken van een MRI-scan. De door het ziekenhuis voorgestelde wijziging van vraag X wordt niet overgenomen omdat deze vraag reeds wordt gesteld met de in het vorige vonnis opgenomen vraag XI. Wel ziet de rechtbank aanleiding ook die vraag wat te verscherpen door te vragen naar het uiterste moment waarop een redelijk handelend en vakbekwaam orthopedisch chirurg (werkzaam in een specialistisch ziekenhuis) nadat een MRI-scan was gemaakt, zou hebben besloten om en zou zijn over gegaan tot de operatie waarbij de schroef werd gewisseld.
2.6. De zaak wordt verwezen naar de rol voor uitlating aan de zijde van het ziekenhuis als bedoeld in rov. 2.3. De rechtbank heeft wat betreft de persoon van de deskundige geconstateerd dat van de zijde van [eiseres] bezwaren bestaan tegen benoeming van de door het ziekenhuis voorgestelde deskundige. Wat betreft de door [eiseres] voorgestelde deskundige overweegt de rechtbank dat deze om haar moverende redenen op dit moment niet voor benoeming tot deskundige in aanmerking komt. De rechtbank verzoekt partijen wederom, bij voorkeur eensluidend, een deskundige voor te dragen, waarbij zij kenbaar dienen te maken of en zo ja, in welk opzicht sprake is van banden met het ziekenhuis en/of de aldaar werkzame artsen.
2.7. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 april 2011 voor het nemen van een akte door het ziekenhuis over hetgeen is vermeld onder rov.2.3. en 2.6., waarna de wederpartij op de rol van 11 mei 2011 een antwoordakte kan nemen,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.
cc: SG