ECLI:NL:RBARN:2009:BK5495

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
177306
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van schadevergoeding na mishandeling en aansprakelijkheid

In deze zaak vorderde eiseres, die slachtoffer was van mishandeling door gedaagde, schadevergoeding voor de gevolgen van de mishandeling die plaatsvond op 30 april 1996. Eiseres stelde dat zij als gevolg van de mishandeling blijvend hersenletsel had opgelopen, wat leidde tot cognitieve, emotionele en lichamelijke klachten. De rechtbank diende te beoordelen of de vordering van eiseres was verjaard, aangezien gedaagde aanvoerde dat eiseres al bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon op het moment dat zij zich in de strafzaak als benadeelde partij voegde in 1997.

De rechtbank oordeelde dat eiseres vrijwel direct na de mishandeling bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. De verjaringstermijn van vijf jaar, zoals vastgelegd in artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, was dan ook verstreken voordat eiseres een stuitingshandeling verrichtte op 10 december 2007. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiseres moest worden afgewezen, omdat zij niet tijdig had gehandeld. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.158,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie bij het indienen van schadeclaims en de gevolgen van verjaring in civiele zaken. De rechtbank bevestigde dat de bekendheid met de schade en de aansprakelijke persoon cruciaal is voor het starten van de verjaringstermijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 177306 / HA ZA 08-1927
Vonnis van 25 november 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.J. Ellenbroek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.C. Vermeer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 januari 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 24 september 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] heeft op 1 mei 1996 aangifte gedaan van mishandeling door [gedaagde]. In haar aangifte staat onder meer:
‘(…) Ik reageerde hier niet op en wilde doorlopen. Ik zag dat hij zijn vuist balde en naar mij toeliep. Ik zag dat hij mij wilde slaan en deed snel mijn armen voor mijn gezicht. Toen voelde ik dat hij een aantal keren kennelijk opzettelijk en met kracht op mijn armen en hoofd sloeg met gebalde vuisten. Dit veroorzaakte pijn en letsel, zie de medische verklaring (…).’
2.2. In een door huisarts [huisarts] op 2 mei 1996 ingevuld formulier voor de politie staat onder meer:
‘Medische informatie betreffende: (…) [eiseres] (…)
Datum onderzoek: 0205’96 (…)
Uitwendig waargenomen letsel: kneuzing met bloeduitstorting op strekzijden onderarmen (tgv afweerhouding); kneuzing rechter ribbenboog .
Is er sprake van uitwendig bloedverlies: nee (…)
Is er vermoeden van niet uitwending waarneembaar letsel: ja
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies: nee
Psychische stoornissen en/of storingen in het bewustzijn: nee
Bijzondere mededelingen: Bij onderzoek ter plaatse van pijn ribben trapje voelbaar in gebied rechts. In ieder geval gekneusd, mogelijk gebroken. Röntgenonderzoek geregeld.’
2.3. In het huisartsenjournaal van [de huisarts] staat onder meer:
‘(…) 100596 S zeer gejaagd, gespannen: bang dat haar ex-man weer komt en haar wat aandoet naar mw
030596 verklaring tbv aangifte gegeven
020596 NB lichte commotio, ribfractuur rechts 9, waarschijnlijk ook 10e, een schedelfissuur klinisch
020596 P r/30 st paracetamol tabl 500 mg (ST3T) Herh 1x eergisternacht klap op hoofd met vuist, op rug/armen kneuzingen ellebogen; sindsdien vreselijke hoofdpijn flitsen voor ogen, misselijk, duizelig bij overeind komen, wazig zien, pijn rechter flank, met name bij doorademen (…)’
2.4. In een brief van 13 mei 1997 schrijft [Y], huisarts aan [Z], mensendiecktherapeute:
‘(…) Hierbij verwijs ik: mevrouw [ ] [eiseres] (…) wegens de volgende klachten: gespannen na voorgeschiedenis met mishandeling en bedreiging. Hoofdpijn en emotioneel labiel. Gaarne je onderzoek en behandeling. (…)’
2.5. Bij mondeling vonnis van de politierechter te Arnhem van 5 juni 1997 is [gedaagde] veroordeeld voor mishandeling van [eiseres] op 30 april 1996. [eiseres] is niet ontvankelijk verklaard in de vordering die zij als benadeelde partij in die procedure had ingediend.
2.6. In een ‘rapportage fysiotherapie’ betreffende [eiseres] van 15 januari 1998 staat onder meer:
‘Sinds klap tegen hoofd li (onleesbaar, rechtbank) lokal hoofdpijn li (onleesbaar, rechtbank). Bij onderzoek drukpijn. Li suboccipitou m.n. C2 C3 li facit, ook functie C2 C3 beperkt. Massage/mobilisatie manipulatie geeft echter alleen maar toename hoofdpijn (…)’
2.7. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 2 augustus 2007 staat onder meer:
‘Belanghebbende is een 42-jarige vrouw die zich op 7 oktober 2005 vanuit de WW ziek meldde met psychische klachten/klachten rondom het cognitief functioneren. Problematiek wordt toegeschreven aan mishandeling vele jaren geleden; een mishandeling waarbij zij naar alle waarschijnlijkheid cognitieve stoornissen heeft opgelopen. Belanghebbende staat reeds geruime tijd onder begeleiding van de Gelderse Roos. Vooralsnog leidt dit niet tot grote veranderingen. Wegens soortgelijke klachten was zij eveneens in het verleden langdurig arbeidsongeschikt (nadat zij slechts 2,5 maand werkzaam was als activiteitenbegeleidster (32 uur per week) moest zij zich na een mishandeling ziek melden (d.d. 13 mei 1997) wegens forse hoofdpijnklachten en psychische klachten. In het kader van de WAO werd zij per einde wachttijd als volledig arbeidsongeschikt beschouwd. Tot november 2003 wordt zij als volledig arbeidsongeschikt aangemerkt. Op grond van het opgestelde belastbaarheidspartroon wordt zij dan geschikt geacht voor passende werkzaamheden. (…)’
2.8. In een brief van drs. Haalboom, gezondheidspsycholoog bij De Gelderse Roos aan de advocaat van [eiseres] van 5 december 2007 staat onder meer:
‘(…) De volgende DSM-IV diagnose is gesteld:
As I : (…) Cognitieve stoornis NAO
(…) Angststoornis NAO
As II : (…) Geen diagnose
As III : (…) Contusio Cerebri NNO in 1996
As IV : (…) Problemen gebonden aan de sociale omgeving
(…) Werkproblemen (…)
Cliënte ervaart veel klachten op zowel cognitief, emotioneel als lichamelijk gebied. Cognitieve klachten werden geobjectiveerd door middel van neuropsychologisch onderzoek in 2005. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er sprake is van een trage informatieverwerking, problemen op het gebied van de verdeelde aandacht (…), een verhoogde afleidbaarheid, inprentingsproblemen (…) en cliënte heeft moeite met het overzien van complexe situaties. Wat betreft emotioneel functioneren is er sprake van angstklachten die zich uiten in nervositeit, angst om alleen naar buiten te gaan, de angst om achtervolgd te worden en een continue alertheid op alles wat er in haar omgeving gebeurd. Wat betreft het lichamelijke functioneren is er sprake van forse hoofdpijnklachten. Het is waarschijnlijk dat de bovenstaande klachten ontstaan zijn bij de mishandeling in 1996, waarna ook een knik in het functioneren van cliënte te zien is.
Prognose
De hersenschade die cliënte heeft opgelopen na het hersenletsel zijn van blijvende aard. Verwacht wordt dat zij haar leven blijvend zal moeten aanpassen. Onduidelijk is wat de precieze rol van haar angstklachten is in het huidige klachtenbeeld. Angstklachten kunnen de cognitieve problemen versterken. Onduidelijk is nog in hoeverre haar gehele toestandsbeeld verbetert wanneer de angstklachten verminderen. (…)’.
2.9. Bij brief van de advocaat van [eiseres] van 10 december 2007 heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor het letsel dat [eiseres] stelt te hebben opgelopen als gevolg van die mishandeling en de schade die zij daardoor lijdt en heeft geleden.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. voor recht zal verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële schade die [eiseres] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van de mishandeling op 30 april 1996 ;
2. [gedaagde] zal veroordelen aan [eiseres] een door de rechtbank te bepalen voorschot te betalen op de door [eiseres] geleden en nog te lijden immateriële schade;
3. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat zij als gevolg van de mishandeling op 30 april/1 mei 1996 blijvend hersenletsel heeft opgelopen waardoor zij klachten ondervindt op cognitief, emotioneel en lichamelijk gebied. Hierdoor kan zij niet meer normaal functioneren en lijdt zij schade bestaande uit onder meer kosten huishoudelijke hulp, medische kosten, verlies arbeidsvermogen, vervoerskosten, overige materiële en immateriële schade en buitengerechtelijke kosten. [eiseres] houdt [gedaagde] op grond van onrechtmatig daad - de mishandeling op 30 april/1 mei 1996 - aansprakelijk voor die schade.
4.2. [gedaagde] heeft allereerst het verweer gevoerd dat de vordering van [eiseres] is verjaard. Daartoe voert hij aan dat aangenomen moet worden dat [eiseres] op het moment dat zij zich in de strafzaak (5 juni 1997) voegde als benadeelde partij en schadevergoeding vorderde, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon zodat de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW toen is gaan lopen. Nadien zijn – tot de brief van 10 december 2007 – geen stuitingshandelingen verricht. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat [eiseres] zelf de hoofdpijnklachten, zo volgt uit het rapport van de fysiotherapeut van 15 januari 1998, al aan de mishandeling toedichtte en dus in ieder geval op dat moment met de schade en de aansprakelijke persoon bekend was.
[eiseres] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat door De Gelderse Roos een diagnose is gesteld met een verwijzing naar de mishandeling als oorzaak. Pas nadat die diagnose was gesteld ontstond bij [eiseres] de in de rechtspraak bedoelde duidelijkheid en is de verjaringstermijn gaan lopen, aldus [eiseres].
4.3. Art. 3:310 lid 1 BW bepaalt, voorzover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Deze verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen (HR 24 januari 2003, NJ 2003, 300). Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Dit houdt niet in dat voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is vereist dat de benadeelde - behalve met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon - daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden (HR 26 november 2004, NJ 2006, 115). Dit betekent evenmin dat is vereist dat de benadeelde steeds ook met de (exacte) oorzaak van de schade bekend is (HR 20 februari 2004, NJ 2006, 113). Als sprake is van lichamelijke klachten waarvan de herkomst niet zonder meer duidelijk is, kan van daadwerkelijke bekendheid met de schade pas sprake zijn wanneer met voldoende mate van zekerheid is vastgesteld waardoor die klachten zijn ontstaan. In het algemeen zal deze vereiste mate van zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – pas aanwezig zijn wanneer deze oorzaak door te dier zake deskundige artsen is gediagnosticeerd (HR 24 januari 2003, NJ 2003, 300).
4.4. Uit de eigen stellingen van [eiseres] volgt dat zij sinds het incident kampt met cognitieve, emotionele en lichamelijke klachten (dagvaarding onder 6), waardoor er problemen zijn met informatieverwerking, concentratie en inprenting, zij niet kan omgaan met complexe situaties en er sprake is van angstklachten en forse hoofdpijnklachten. Mede vanwege duizeligheid en hoofdpijnklachten heeft zij zich in 1997 in de strafprocedure gevoegd als benadeelde partij en heeft zij (immateriële) schadevergoeding gevorderd (dagvaarding onder 5). In de door [eiseres] in deze procedure overgelegde medische informatie – in het bijzonder het huisartsenjournaal (rov. 2.3.), de verwijzing van de huisarts (rov. 2.4.) en de verzekeringsgeneeskundige rapportage (rov. 2.7.) – wordt melding gemaakt van de klachten die [eiseres] na de mishandeling heeft ondervonden waarbij steeds de mishandeling als oorzaak van die klachten wordt aangemerkt. Ter zitting heeft [eiseres] verder verklaard dat zij sinds de mishandeling altijd is blijven kwakkelen, dat zij daarvoor nooit wat had, dat zij na de mishandeling gek werd van haar hoofd en ook allerlei andere klachten kreeg, terwijl zij voor de mishandeling kerngezond en gelukkig was. De advocaat van [eiseres] heeft ter zitting nog verklaard dat er niet iets anders is gebeurd waaraan de lichamelijke en psychische klachten van [eiseres] kunnen worden toegeschreven.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande (rov. 4.4.) dat [eiseres] vrijwel direct na de mishandeling ermee bekend was dat zij als gevolg van die mishandeling allerlei lichamelijke en psychische klachten ondervond. Dit heeft [eiseres] ook niet zozeer bestreden. Zij stelt zich echter op het standpunt dat pas met de diagnose van De Gelderse Roos bekend is geworden wat haar precies mankeerde, althans hoe de klachten die zij sinds de mishandeling ondervond medisch geduid moeten worden. Pas vanaf dat moment is volgens [eiseres] de in de rechtspraak bedoelde duidelijkheid is ontstaan en is de verjaringstermijn gaan lopen.
4.6. Dat verweer van [eiseres] gaat niet op. Het kan zo zijn dat de medische benaming die De Gelderse Roos heeft gegeven aan het klachtenbeeld van [eiseres] voor haar duidelijkheid heeft geschapen omtrent de vraag wát haar - in medische zin - precies mankeert. Dit neemt echter niet weg dat zij voordien – vrijwel direct na de mishandeling – reeds ermee bekend was dát zij lichamelijke en psychische klachten ondervond en welke en dat die klachten waren veroorzaakt door de mishandeling. Anders gezegd: op dat moment was [eiseres] bekend met de schade, de oorzaak daarvan en de daarvoor (volgens haar) aansprakelijke persoon. Aan de bekendheid met de schade, de oorzaak daarvan en de daarvoor aansprakelijke persoon heeft de diagnose van De Gelderse Roos niet bijgedragen. De vergelijking die de advocaat van [eiseres] trekt met de in de rechtspraak bedoelde ‘duidelijkheid’ gaat ook niet op. In de uitspraken waarop de advocaat van [eiseres] kennelijk doelt (HR 6 april 2001, 2002, 383 Vellekoop/Wilton Feyenoord, HR 24 januari 2003, NJ 2003, 300 BASF/Rensink en HR 31 oktober 2003, NJ, 2006, 112 Saelman/AZVU) was nu juist de vraag wat de oorzaak was van de lichamelijke (en psychische) klachten die de benadeelden ondervonden. Die oorzaak kon pas worden vastgesteld nadat een medische diagnose was gesteld en pas daarna ontstond voldoende zekerheid dat de schade was veroorzaakt door het tekortschietend of foutief handelen van de aansprakelijke persoon. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Voor [eiseres] was van meet af aan duidelijk dat de schade was veroorzaakt door het foutief handelen van [gedaagde]. Dat de precieze medische duiding van de schade - niet aangeboren hersenletsel - op dat moment mogelijk nog niet helder was doet daaraan niet af.
4.7. De conclusie luidt dat nu [eiseres] vrijwel direct na de mishandeling bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, haar rechtsvordering is verjaard door verloop van vijf jaar nadien doch in ieder geval voordat een eerste stuitingshandeling werd verricht op 10 december 2007.
4.8. Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres] nog aangevoerd dat het [eiseres], toen zij in 2005 onder behandeling kwam bij De Gelderse Roos, is afgeraden om tijdens de behandeling over te gaan tot aansprakelijkheidsstelling van [gedaagde]. Uit het hiervoor gegeven oordeel vloeit echter voort dat de rechtsvordering van [eiseres] toen al was verjaard zodat de vraag of [eiseres] na 2005 daadwerkelijk in staat was tot het instellen van een vordering geen beantwoording behoeft.
4.9. De slotsom luidt dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- betaald vast recht EUR 127,00
- in debet gesteld vast recht 127,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten x tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.158,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.158,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2009.
CC: SG