ECLI:NL:RBARN:2009:BH9139

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109937
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar ongevalsgerelateerde klachten en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiseres schadevergoeding van gedaagde naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond op 2 juni 1989, waarbij een pijl in het rechteroog van eiseres werd geschoten. Eiseres stelt dat zij sindsdien te maken heeft met een toename van ongevalsgerelateerde klachten, waaronder visusverlies, pijnklachten en psychische problemen. De rechtbank heeft eerder een deskundigenonderzoek gelast om de aard, oorzaak en omvang van deze klachten vast te stellen. De procedure omvatte meerdere medische rapporten en deskundigenverklaringen, waarin de gevolgen van het ongeval voor eiseres zijn besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verslechtering van het visuele systeem is, maar er is discussie over de causaliteit van de pijn- en gevoeligheidsklachten. Gedaagde heeft de aansprakelijkheid erkend, maar betwist dat de klachten van eiseres het gevolg zijn van het ongeval. De rechtbank heeft besloten dat een oogarts moet worden ingeschakeld om de klachten van eiseres verder te onderzoeken. De zaak is aangehouden voor verdere akten van beide partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 109937 / HA ZA 04-290
Vonnis van 25 maart 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. P.M. Wilmink,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.T. Bolt.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 februari 2008
- de akte van [eiseres]
- de akte van [gedaagde]
- de conclusie van [eiseres] tevens houdende wijziging en aanvulling van eis
- de antwoordakte van [gedaagde]
- het proces-verbaal van de comparitie van 24 oktober 2008
- de akte houdende uitlating over te benoemen deskundige van [eiseres]
- de akte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 2 juni 1989 heeft [gedaagde] een pijl in het rechteroog van [eiseres] geschoten. [eiseres], geboren [geboortedatum], was toen 13 jaar oud.
2.2. [gedaagde] was tegen de risico’s van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Amev. Amev heeft de aansprakelijkheid van haar verzekerde erkend. De wettelijke rente is aangezegd per 28 juni 1996.
2.3. In een brief aan Amev van 1 februari 1990 heeft oogarts Coppper geschreven (productie 6 bij dagvaarding) dat de oogdruk normaal is, dat de visus onveranderd is en dat er een uitval van het bovenste gezichtsveld is. De aard van het functieverlies ligt in het litteken en is stabiel. Met betrekking tot de oogdruk is geen sprake van een stabiele toestand.
2.4. In een brief aan Amev van 11 juli 1990 heeft oogarts Deutman onder meer geschreven (productie 7 bij dagvaarding) dat de invaliditeit volgens de AMA-tabellen 21% voor het visuele systeem en 20% voor de gehele mens is. Beperkingen bestaan er volgens Deutman niet.
2.5. Amev en de wettelijk vertegenwoordigers van [eiseres] hebben blijkens een akte van maart 1991 een overeenkomst van dading gesloten. Daarbij is uitgegaan van een verlies van het totale visuele systeem van 21%. In de akte staat onder meer (productie 1 bij dagvaarding):
“1. Partijen stellen de totale omvang van de door de dochter van [eiseres] als gevolg van eerder omschreven voorval geleden en nog te lijden schade vast op een bedrag van f 25.500,-- (..) waaronder mede begrepen de materiele schade van f 500,--. Partijen stellen voorts vast dat AMEV, rekeninghoudende met het door haar betaalde voorschot, ter fine van volledige vergoeding van de hierboven vastgestelde schade, nog een slotbetaling moet doen van f 25.500,-- (…). (…)
3. [eiseres] verklaren door ondertekening van deze akte met uitzondering van het onder punt 4 gestelde, zonder voorbehoud afstand te doen van alle aanspraken welke zij terzake van vermeld voorval jegens [gedaagde] en/of enige andere voor dit voorval aansprakelijke derden mocht hebben en/of krijgen, hoezeer deze aanspraken ook mochten voortvloeien uit feiten, oorzaken en/of omstandigheden welke ten tijde van het verlenen van deze akte niet bekend waren of konden zijn, verlenende zij mitsdien aan [gedaagde] en/of eventuele derden finale kwijting te dezer zake.
4. Partijen zijn overeengekomen dat 5 jaar na ondertekening van deze akte, er opnieuw een keuring zal worden verricht door een oogarts. Deze keuring is met name van belang voor de vraag of de mogelijk te verwachten afname van de visus dan ook daadwerkelijk is opgetreden.’
2.6. In een brief aan Amev van 22 september 1995 van oogarts Cruysberg (productie 8 bij dagvaarding) staat dat hij [eiseres] op 15 augustus 1995 en 19 september 1995 heeft onderzocht. Zijn conclusie is:
‘Er is een blijvend visusverlies OD, een aanzienlijke gezichtsvelduitval OD, en een verlies van het binoculaire zien (als gevolg van visus- en gezichtsvelduitval).
Het functieverlies is volgens AMA-criteria:
- functieverlies van de centrale visus OD: 90%
- functieverlies van de centrale visus OS: 0%
- functieverlies van gezichtsveld OD: 68%
- functieverlies van gezichtsveld OS: 0%
- functieverlies van het rechter oog (combined values): 97%
- functieverlies van het linker oog (combined values): 0%
- functieverlies van het visuele systeem: 24%
- functieverlies van gehele persoon, voor zover gevolg van functieverlies van het visuele systeem: 23%
2.7. In een brief aan Amev van 24 november 1995 schrijft oogarts Copper (productie 9 bij dagvaarding): ‘voornoemde patiente zag ik met spoed op 2-6-89. (…) Ten aanzien van de continue pijnklachten is ze voor onderzoek in het academisch ziekenhuis Utrecht geweest op de afdeling Oogheelkunde en daar werd ook geen verklaring voor de pijnklachten gevonden.’
In een brief aan de medisch adviseur van [eiseres] van 29 november 1996 schrijft Copper (productie 10 bij dagvaarding): ‘(…) Er is een overgevoeligheid ten gevolg van fel licht als gevolg van een veel te wijde pupil. Ten aanzien van de pijnklachten is er geen duidelijke oorzaak aan te wijzen maar zo’n fors trauma als dit (onleesbaar) heeft gehad, geeft m.i. wel een verklaring voor de pijnklachten. Eenzelfde conclusie hebben de collegae in het AZU ook getrokken.’
In een brief aan de medisch adviseur van [eiseres] van 19 september 1997 schrijft Copper (productie 12 bij dagvaarding): ‘(…) Op 21-3-97 heb ik patiente in verband met persisterende pijnklachten OD weer eens gezien en vond toen een oogdruk van 24 à 26 mm Hg. Rechts. (…) Als medicatie gebruikt zij nu Timoptol oc.gtt en dat mogelijk de oogdruk de oorzaak van haar pijnklachten is. Aangezien ik op dat moment geen afwijking kon objectiveren, heb ik haar weer eens voor een tweede mening naar (…) het Radboud Ziekenhuis (…) gestuurd.’
2.8. In een brief van 18 januari 1998 aan de medisch adviseur van [eiseres] (productie 13 bij dagvaarding) schrijft Cruysberg:
‘1. Er is een blijvend visusverlies OD, een aanzienlijke gezichtsvelduitval OD, en een verlies van het binoculaire zien, als gevolg van het ongeval.
2. Er is sprake van een eindtoestand voor wat betreft het opgelopen letsel. De klachten over lichtgevoeligheid hebben een permanent karakter gekregen. Soms is de oogdruk OD nog verhoogd.
3. Behalve de donkere contactlens OD zijn er geen therapeutische suggesties.’
In een brief aan de medisch adviseur van [eiseres] van 28 mei 1998 van Cruysberg staat onder meer (productie 14 bij dagvaarding):
‘Vanaf mei van dit jaar is patient vier maal bij ons op de polikliniek geweest i.v.m. pijnklachten ten aanzien van het rechteroog en een fotofobie. Laatste controle was op 27.2.1998. De visus van het rechteroog was toen 1/60 (…). Momenteel is er een stabiele situatie ten aanzien van OD. De behandeling bestaat uit het verhelpen van eventuele klachten. (…)’’
2.9. In een brief aan de huisarts van [eiseres] van 19 juni 1998 van revalidatiearts Lem staat onder meer (productie 15 bij dagvaarding):
‘Op 05-06-1998 zag ik bovengenoemde patiente op verzoek van de huisarts.
Diagnose: persisterende pijnklachten en lichtgevoeligheid oculus dexter na letsel in 1989. (…) Huidige klachten: veel pijn in het linkeroog. Het linkeroog is altijd lichtgevoelig. Zij draagt vrijwel altijd een zonnebril. ’s Nachts is op zich het niet-aanwezig zijn van licht al rustgevend. Soms kan zij niet slapen door de pijn, mede omdat zij geheel tot rust komt en de pijn dan meer op de voorgrond treedt door gebrek aan afleidende activiteiten. De pijn is zij over het algemeen wel gewend, hoewel zij aangeeft dat het veel energie vreet en zij zowel mentaal als fysiek zich soms doodmoe doorvoelt. Secundair heeft zij regelmatig last van hoofdpijn. (…) Overigens is de concentratiespanne ook afgenomen. (…)
Beleid/advies:
(…)
* bezien medicamenteuze (…) klachtenbeïnvloeding (…).
* briladvies m.b.t. lichtgevoeligheid (…)
* zo mogelijk psychologische begeleiding (…)
* patiente denkt na over minder werken om voldoende rust te nemen en daarnaast fut te hebben voor sociale/vrijetijdsactiviteiten (…)
* op de achterhand houdt zij het voorstel van collega Copper (…) denervatie van de oogbol om de pijnfocus definitief uit te schakelen. (…)’
2.10. In een brief aan de huisarts van [eiseres] van 24 juli 1998 schrijft Van Tiel, werkzaam bij Theofaan, Centrum voor hulpverlening aan blinden en slechtzienden onder meer (productie 17 bij dagvaarding):
‘Conclusie:
Met andere filterglazen is geen verbetering te krijgen. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat mevrouw het rechteroog occludeert. Mevrouw heeft dit in het verleden al geprobeerd, maar vindt dat cosmetisch niet acceptabel. Ook het voorstel van de oogarts om met retrobulbare anesthesie te proberen de pijnklacht te verminderen, lijkt ons zeker een optie. Mevrouw stelt geen prijs op verdere begeleiding.’
2.11. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft arbeidsdeskundige Wouters onderzoek verricht naar de mogelijkheid van [eiseres] om haar werk uit te voren en de noodzaak om haar arbeidsduur terug te brengen van 38 tot 30 uur. Hij schrijft daarover in haar rapport van 30 november 1999 (productie 40 bij dagvaarding):
‘(…) Betrokkene heeft een baan bij een garagebedrijf met voldoende variatie qua taken en activiteiten zodat niet constant in een positie wordt gewerkt en een zelfde oogconcentratie noodzakelijk is. Voor wat betreft de werkplek werd contact opgenomen met de heer Van Tiel van Theofaan die geen oplossing voor de problematiek van betrokkene verwacht bij aanpassing van de werkplek.
Door de heer Van Tiel wordt nog eens benadrukt, zoals ook in zijn eerder verslag, dat betrokkene er goed aan zou doen te overwegen om via gesprekken met de oogarts zich verder te laten behandelen. Hij verwacht daarin een grote kans dat haar klachten weg kunnen zijn. (…)
- een onderbouwing voor de klachten van betrokkene niet uit de voorliggende gegevens kunnen worden verklaard uit werk of werksituatie gezien de informatie vanuit de medische zijde. Een verdere aanpassing van de werkplek kan met betrekking tot de plaatsing van het beeldscherm zeker leiden tot een betere zit- en kijkpositie naar het beeldscherm maar zal geen oplossing zijn voor de klachten van betrokkene. Wel is aan te bevelen deze aanpassing zonder meer door te voeren.’
2.12. In reactie op een brief van [eiseres] schrijft Wouters op 7 april 2000 nog (productie 44 bij dagvaarding):
‘Er werd mij verzocht te onderzoeken of het ‘terugveren’ van een 38-urige naar een 30-urige werkweek voortvloeit uit de huidige beperkingen van belanghebbende. Verder werd aangegeven dat mochten er aanpassingen op de werkplek tot een oplossing bijdragen al dan niet via onderzoek door derden dan zou men dat graag vernemen. Later werden in overleg met beide partijen aanvullende vragen gesteld over de belastbaarheid van betrokkene (…). Duidelijk werd dat volgens (…) Blanken, revalidatie-arts van Medio, werd aangegeven dat beeldschermwerk tot maximaal 6 uur per dag mogelijk is. Betrokkene werkt geen 6 uur per dag aan het beeldscherm. (…) De verdere gegevens zoals in het destijds toegezonden belastbaarheidsformulier, geven geen duurbelasting in tijd aan voor wat betreft het aspect minder belastbaar door pijnklachten. Hierin zit naar mijn mening een belangrijk probleem met betrekking tot de door mevrouw [eiseres] geuite onvrede. Deze onvrede wordt ook ondersteund door een brief van de heer W.C.G. Blanken, revalidatiearts van 22-12-1999. Hij stelt in zijn laatste alinea, en ik citeer letterlijk: ‘De beperkingen in arbeidsduur van uw cliente moeten naar mijn mening niet zozeer gerelateerd worden aan technische aspecten als eenogigheid, maar veel meer gerelateerd worden aan de pijn. Wat dit betreft hebben wij dus te maken met een subjectieve casus, waarbij wij voor de beoordeling grotendeels zullen moeten uitgaan van de klachten van uw cliente.’ Tot zover citaat. Hierin schuilt naar mijn mening het hoofdpunt van verschil. In de belastbaarheidsgegevens, waar ik mij als arbeidsdeskundige aan moet houden en waaraan ik geen belastbaarheidsbeperkingen zelfstandig mag toevoegen, zit geen arbeidsduurbeperking op basis van pijn. Dan is het natuurlijk ook niet verwonderlijk dat dit aspect niet kan c.q. mag meewegen. (…)’
2.13. Op 22 maart 2000 heeft [eiseres] zich ziek gemeld. In de brief van Arboned van 18 december 2000 (productie 4 bij dagvaarding) staat dat [eiseres] van 23 maart 2000 tot 7 april 2000 100% arbeidsongeschikt was, van 7 april 2000 tot 19 juni 2000 50% arbeidsongeschikt en van 19 juni 2000 tot 31 augustus 2000 100% arbeidsongeschikt. Vervolgens is [eiseres] uit dienst getreden. Met ingang van 1 september 2000 ontving [eiseres] een Ziektewetuitkering, gevolgd door een WAO-uitkering sinds 22 maart 2001.
2.14. In een brief van de huisarts van [eiseres] van 22 augustus 2000 aan de toenmalige belangenbehartiger van [eiseres] staat onder meer (productie 21 bij dagvaarding):
‘Patiente is bij mij onder behandeling ivm een ernstige uitputtingstoestand lichamelijk en psychisch. Eea valt te wijten aan de chronische pijn die zij heeft overgehouden aan haar getraumatiseerde oog. Oogheelkundig is zij uitbehandeld. Inmiddels is de toestand van patiente zodanig dat zij arbeidsongeschikt is geworden en zij vertoont kenmerken van een depressie met vitale kenmerken. Ik verwees haar (…) naar het Bartimeus (…) ’
2.15. In een brief van 12 oktober 2000 (productie 46a bij dagvaarding) schrijft de huisarts van [eiseres] dat het voorstel is om [eiseres] te verwijzen voor hypnotherapie, dat dit medisch geïndiceerd is en in aanmerking moet komen voor vergoeding.
2.16. In een brief van 18 december 2000 van het Bartimeus – onderwijs, zorg- en dienstverlening aan mensen met een visuele handicap – aan de belangbehartiger van [eiseres] staat onder meer (productie 22 bij dagvaarding):
‘(…) Bij aanmelding domineerden de chronische pijnklachten. (…) De reeds langdurig bestaande beperkingen zijn van grote invloed geweest op de definitieve persoonlijkheidsontwikkeling. Het is reëel ervan uit te gaan dat het doorstane trauma en de chronische beperkingen die daarvan het gevolg zijn (geweest) de op dat moment kwetsbare persoonlijkheid in permanentere labiele toestand heeft gebracht. De huidige persoonlijkheid wordt gekenmerkt door een schijnbare extraversie, extreme mildheid en een grote mate van emotionele labiliteit. (..) Hoewel client een succesvolle revalidatie doormaakt is er in de toekomst gerede kans op recidief. Pijnmanagement vraagt om een consequente en systematische omgang met de fysieke beperkingen. (…) Samenvattend kan worden geconcludeerd dat client blijvende psychische schade heeft ondervonden van het letsel opgelopen bij het trauma in 1989. De pijnklachten zijn van forse invloed op sociaal-maatschappelijk functioneren en zullen dat naar verwachting ook blijven. (...)
2.17. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 30 januari 2001 staat onder meer (productie 23 bij dagvaarding):
‘(…) Beschouwing: (…) Belanghebbende is momenteel niet in staat om te werken. Naast haar oogklachten, zij is zeer slechtziend rechts, zijn er ernstige psychische klachten, waardoor zij niet kan functioneren. Zij is alleen in staat voor zichzelf te zorgen met behulp van anderen. (…)
Conclusie
Bij het onderzoek werden afwijkende bevindingen vastgesteld. Deze bevindingen zijn een rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek. Hierdoor heeft belanghebbende geen benutbare mogelijkheden. (…) Betrokkene is op verzekeringsgeneeskundige gronden als arbeidsgehandicapte aan te merken. (…)’
2.18. In een brief van Bartimeus van 8 februari 2001 aan oogarts Copper staat onder meer (productie 24 bij dagvaarding):
‘(…) Aan de hand van de cursus ‘de Pijn de Baas’ zijn een aantal gedragstherapeutische principes behandeld, geoefend en in Visio toegepast. Client boekte daarbij wisselende resultaten. Er was in dat opzicht zeker sprake van groei en toepassing, maar helaas bleek er geen sprake van een systematische integratie in cognitie en gedrag. (…) in overleg met de huisarts werd de noodzaak voor ambulante geestelijke gezondheidszorg vastgesteld.’
2.19. In een brief van 3 september 2001 van De Bruyn, hypnotherapeute, aan de belangenbehartiger van [eiseres] staat onder meer (prodcutie 26 bij dagvaarding):
‘(…) Het verzoek dat mevrouw [eiseres] tot mij (…) richtte was gericht op de verwerking en acceptatie van het ongeval en de gevolgen daarvan (…). Na ca. 10 behandelsessies van ongeveer 1,5 uur lijkt het proces van herstel van mevrouw [eiseres] moeizaam en traag te vorderen.
2.20. Van der Meer, cesartherapeute, schrijft in een brief van 28 september 2001 aan de belangenbehartiger van [eiseres] onder meer (productie 27 bij dagvaarding):
‘(…) De reden voor de verwijzing was constante pijn in de schouders met uitstralende pijn naar de nek en regelmatig naar het hoofd. De klachten werden veroorzaakt door de pijn in haar ogen en de spanning die het gevolg was van deze klachten. (…)’
In een brief van eind april 2002 (productie 32 bij dagvaarding) schrijft zij nog dat [eiseres] op dit moment weer last heeft van klachten, hetgeen veroorzaakt zou worden door de strijd die ze zou moeten leveren rondom de Wao-keuring.
2.21. De huisarts van [eiseres] schrijft in een brief van 27 november 2001 aan haar belangenbehartiger (productie 29 bij dagvaarding) dat de situatie zich inmiddels enigszins heeft geconsolideerd, dat patiënte volledig arbeidsongeschikt is geraakt en het de vraag is of patiënte volledig zal functioneren.
In een brief van de huisarts van [eiseres] van 3 april 2002 staat onder meer (productie 30 bij dagvaarding) dat er een objectiverend onderzoek plaatsvindt door middel van een scan.
2.22. In het medisch onderzoeksverslag van 4 april 2002 van het UWV Gak staat onder meer (productie 31 bij dagvaarding):
‘(…) Onderzoeksbevindingen:
Haar rechteroog heeft een beperkte visus van 0,1 maar met chronische pijnklacht die versterkt wordt door een acceptatie en verwerkingsproblematiek bij onvoldoende ontwikkelde persoonlijkheid en neuroticisme. (…)
De belangrijkste beperkingen in belastbaarheid zijn: Rechter gezichtsvermogen is beperkt tot een visus van 0,1 verder chronische pijnklachten met verstoring van concentratie aandacht en inprenting in wisselende mate, verhoogde licht gevoeligheid/intolerantie tegen fel licht, wisselend verstoord lezen. Snelle emotionaliteit en snelle krenking/overgevoeligheid voor kritiek. Versnelde uitputbaarheid.
Conclusie:
(…) Bij het onderzoek werden afwijkende bevindingen vastgesteld. Deze bevindingen zijn een rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek. Hierdoor is belanghebbende aangewezen op werkzaamheden conform het opgestelde functiemogelijkhedenprofiel. Belanghebbende kan deze mogelijkheden duurzaam benutten. Op grond van de beschikbare gegevens ben ik van mening dat belanghebbende momenteel in vergelijking met de datum aanvang verzekering in een vergelijkbare toestand qua belastbaarheid verkeerd en dat de bij belanghebbende reeds bestaande gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet met ten minste 15% is toegenomen. (…)
2.23. In een brief van Wollenberg, werkzaam bij de Gelderse Roos, aan de huisarts van [eiseres] van 7 november 2002 staat onder meer (productie 28 bij dagvaarding): ‘Via het Centraal Intaketeam werd voorgesteld cliente door te verwijzen naar de afdeling OEP voor langdurige inzichtgevende therapie. Echter deze afdeling concludeerde dat cliente toch beter behandeld zou kunnen worden via de dagbehandeling in verband met opvang en haar summiere steuncontacten in het huidige leven. (…) raakte cliente boos en verbolgen over deze procedure (…). Daarnaast had zij inmiddels contact gezocht met een hypnotherapeut en een haptonoom. (…)’. Tot een behandeling bij de Gelderse Roos is het niet gekomen.
2.24. In een brief van UWV Gak van 31 juli 2002 is [eiseres] voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard.
2.25. Bij brief van 16 december 2003 (productie 34 bij dagvaarding) schrijft het UWV Gak dat de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] is vastgesteld op 80 tot 100%.
2.26. Tijdens de comparitie van partijen op 4 oktober 2004 hebben partijen afgesproken dat de psychische klachten van [eiseres] zouden worden geïnventariseerd en dat bekeken zou worden of en zo ja, wanneer het zinvol is arbeidsreïntegratie te starten. Daarop heeft op gezamenlijk verzoek van partijen psychiater prof. dr. Kuilman [eiseres] onderzocht. In zijn rapport van 10 augustus 2005 (productie 56) schrijft hij onder meer:
p. 5: ‘(…) 1.2. Actuele klachten:
1.2.1 Op lichamelijk gebied:
* De hoofdklacht is pijn in het rechter oog, uitstralend naar de gelijknamige kant van het gelaat, continu aanwezig, met een wisselende intensiteit. Geen enkel medicament, zelfs morfine, heeft tot dusver effect gehad. Het rechter oog is verder snel ontstoken en het vertoont trekkingen van tijd tot tijd. Verder verdraagt onderzochte geen licht. Het linker oog was in orde, maar ook daar doen zich inmiddels trillingen voor. Onderzochte draagt een zonnebril voor beide ogen, omdat het zo vreemd staat als zij slechts het rechteroog zou beschermen (…)
* pijn in schouders en nek, met vaak zwellingen ter plaatse en bewegingsbeperking. Uitstraling naar de lage rug.
* Obstipatie sedert het 15e jaar.
* Vaak hoofdpijn, gelokaliseerd op de vertex en bifrontaal.
* Van tijd tot tijd huisuitslag en bulten in de hals en gelaat. (…)
p. 25 :
’(…) De talrijke lichamelijke klachten die onderzochte naar voren brengt en die zich vooral in de loop der jaren hebben ontwikkeld, wijzen op een sterke tendens tot somatiseren. Afgezien van de somatisering worden we geconfronteerd met afwijkend gedrag dat zich vooral in de sfeer van de persoonlijkheid, cq. een persoonlijkheidsstoornis afspeelt. (…)
Vele klachten zijn zich pas gaan manifesteren geruime tijd na het ongeval, waardoor het verband ermee niet bijster plausibel is. Er is een groot verschil tussen het niveau van functioneren dat onderzochte in haar klachtenanamnese thans aangeeft, en de wijze waarop zij functioneerde aan het eind van de jaren negentig. (…)
Bij psychiatrisch onderzoek geen aanwijzingen voor een depressief beeld, evenmin voor een angststoornis. Lichamelijke klachten staan op de voorgrond, wijzend op het beeld van een somatoforme stoornis, dan wel een chronische aanpassingsreactie met somatoforme kenmerken, bij een gedrag dat aanknopingspunten biedt voor een persoonlijkheidsstoornis. Er is een discrepantie tussen het beeld dat onderzochte schetst van de ernst van haar klachten en beperkingen en haar psychiatrisch onderzoek. Met andere woorden: onderzochte aggraveert. Haar attitude is klagend en aanklagend. Onderzochte is sterk zelfbetrokken, neigt tot ageren, geeft blijk van minimaal inzicht in haar eigen aandeel. (…) Samengevat ben ik van mening dat het aannemelijk is dat we het incident aan de klachten en beperkingen waar we thans mee worden geconfronteerd, hooguit een marginale bijdrage heeft geleverd. De opvatting als zou het incident verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van de persoonlijkheidsstoornis (zie de psycholoog van Bartimeus) acht ik niet aannemelijk. (…) Onderzochtes dagverhaal en haar gedrag tijdens het psychiatrisch onderzoek leveren mij – in aanmerking genomen haar tendens tot aggraveren – geen aanknopingspunten voor het vaststellen van substantiele beperkingen vanuit mijn vakgebied. Voor zover loonvormende arbeid aan de orde is kan ik mij wel vinden in de overwegingen van de verzekeringsgeneeskundige tijdens zijn onderzoek dat in 2005 is verricht, met de aanvulling van de arbeidsdeskundige, zie verder II.9. Het is overigens niet aannemelijk dat die beperkingen aan het ongeval moeten worden toegeschreven, gelet op het ziektebeloop en met name op het feit dat onderzochte tot 2000 loonvormend werkzaam was en op een aanzienlijk hoger niveau functioneerde dan zij thans aangeeft. (…).
In antwoord op diverse vragen schrijft Kuilman in zijn rapport:
‘Is er sprake van een (ver)late problematiek in samenhang met het ongeval?
Antwoord: Ik sluit dit niet uit, al is het een conclusie louter gebaseerd op de auto-anamnese zoveel jaar na het ongeval, moeilijk hard te maken. (…)
Wat het beloop betreft is het van belang te signaleren dat zich eerst vele jaren na het ongeval een verslechtering ging manifesteren, een wending die ik met het incident niet in causaal verband kan brengen. (…) Onderzochte heeft op een onkritische en generaliserende wijze de neiging om al haar misere aan het ongeval toe te schrijven. Zij aggraveert. (…)
Diagnose: een somatoforme stoornis cq conversie bij een vrouw met een persoonlijkheidsstoornis NAO. Differentieel diagnostische overwegingen: wie het accent wil leggen op de aanpassingsmodus cq. verwerkingsproblematiek in relatie tot het ongeval, komt beter uit met de diagnose chronische aanpassingsstoornis met somatoforme cq conversieve kenmerken op de voorgrond. Overigens heb ik in (…) mijn rapport uitvoerig beargumenteerd dat de causale samenhang tussen onderzochte’s actuele klachten/beperkingen en het ongeval mij inmiddels voor zover het mijn vakgebied betreft niet plausibel meer voorkomt. (…). Inmiddels – zo’n 16 jaar na dato – is een eindtoestand wel bereikt. (…) Onder verwijzing naar mijn overwegingen in hoofdstuk III ben ik van mening dat de huidige klachten/afwijkingen/beperkingen (vrijwel) geheel door andere factoren dan het ongeval/incident wordt bepaald. Dat geldt evenzeer voor de ziekmelding in 2000. (…) Gun ik onderzochte het voordeel van de twijfel, dan zou men met een dosis inschikkelijkheid hooguit 10% van de misère op de conto van het ongeval kunnen zetten. (…) Uit hoofde van haar persoonlijkheidsstoornis verwacht ik dat onderzochte in de sfeer van haar relaties en prestaties telkens in moeilijkheden zal verkeren, afhankelijk van de druk waaraan zij wordt blootgesteld. Het ingeslepen patroon van de somatisering zal zich dankzij de ‘ziektewinst’ die dit met zich meebrengt blijven voortzetten.’
In antwoord op aanvullende vragen van de medisch adviseur van [eiseres] schrijft Kuilman in een brief van 22 juni 2007 (productie 60):
‘(…) Hoe de ontwikkeling van betrokkene zich zou hebben voltrokken zonder ongeval? De anamnese is te summier om daar in positieve of negatieve zin iets van te zeggen. Ik volsta met de conclusie dat de reactie van betrokkene op het ongeval – hoe ernstig ook – ten aanzien van de aard en verloop van de klachten wel erg buitensporig is. Zó buitensporig, dat ik mijn hand niet in het vuur steek voor de persoonlijkheidsontwikkeling indien het ongeval betrokkene niet was overkomen.’
2.27. Bij brief van 2 september 2005 schrijft UWV Gak dat [eiseres] gedeeltelijk in staat is tot het verrichten van andere functies dan haar laatste functie als administratief medewerkster, waaronder de functie van administratief medewerker (beginnend) en die van receptioniste. Daaraan ligt een arbeidsdeskundig onderzoeksverslag ten grondslag van 31 augustus 2005. Bij besluit van 29 december 2005 heeft UWV Gak het bezwaar van [eiseres] tegen voornoemd besluit verworpen. Daarbij is acht geslagen op de rapportage arbeidsdeskundig bezwaar en beroep van 23 december 2005.
2.28. In maart en april 2008 is bij [eiseres] een oogdruk geconstateerd van rond de 25 tot 28.
2.29. Wat betreft de door [eiseres] gevolgde opleidingen en haar arbeidsverleden: Ten tijde van het ongeval volgde [eiseres] een BAVO-opleiding die zij in 1991 heeft afgerond. Daarna heeft zij een jaar de opleiding bloemschikken gevolgd aan de Middelbare Land- en Tuinbouwschool en vervolgens heeft zij de opleiding administratie KMBO gevolgd en met succes afgerond. Op 15 augustus 1994 is [eiseres] als administratieve kracht in dienst getreden bij Transportbedrijf Mol. Het dienstverband is geëindigd op 4 september 1997. Daarna is [eiseres] gaan werken als receptioniste bij Gebroeders van Kessel en vervolgens is zij diezelfde functie gaan uitoefenen bij Alcina. Met ingang van 31 augustus 1998 is [eiseres] voor 30 uur per week gaan werken bij Autobedrijf Van Dijk te Culemborg. Dit dienstverband is per 1 september 2000 geëindigd. Met ingang van 5 november 2007 heeft [eiseres] een tijdelijke aanstelling als administratief medewerkster bij de gemeente Culemborg. Zij werkt op parttime basis (53,560%) en verdient daarmee EUR 1.013,97 per maand. Na een maand is [eiseres] ziek uitgevallen. De huisarts van [eiseres] heeft daarover geschreven (productie 70) dat dit op zijn advies was omdat sprake was van een uitputtingstoestand bij chronische pijn en overbelasting van haar zenuwstelsel. [eiseres] heeft nog getracht op arbeidstherapeutische basis 6 uur per week te werken. Inmiddels is het contract van [eiseres] opgezegd.
2.30. UWV Gak concludeert in het vervolg onderzoeksverslag van 8 januari 2008 dat het arbeidsongeschiktheidspercentage onveranderd is ten opzichte van september 2005, derhalve minder dan 15%. Bij beschikking van 20 februari 2008 van UWV Gak is [eiseres] voor minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht. Op dat bezwaar is in - voor [eiseres] - negatieve zin beslist. [eiseres] heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert - na eiswijziging - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
I. zal verklaren voor recht dat [eiseres] recht heeft op schadevergoeding van EUR 15.374,31, zijnde de schade volgens de schadestaat van 6 juni 2003, vermeerderd met de wettelijke rente;
II. [gedaagde] zal veroordelen om tegen afdoende kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 2.096,35 wegens buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
III. zal verklaren voor recht dat [eiseres] op kosten van [gedaagde] bij een door [eiseres] aan te wijzen Nederlandse Verzekeringsmaatschappij een een-ogigenverzekering kan sluiten met een verzekerd jaarbedrag van EUR 15.000,--, welk jaarbedrag jaarlijks met 3% geindexeerd dient te worden voor het eerst met ingang van 10 februari 2005, en dat [gedaagde] de hiervoor verschuldigde premie moet betalen;
IV. [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 6.890,73 wegens gekapitaliseerde schade van toekomstige zonnebrillen, vermeerderd met de wettelijke rente;
V. een deskundige zal benoemen, te weten Van Dam van Groot Expertisebureau B.V. te Papendrecht, die het verlies van arbeidsvermogen van [eiseres] zal berekenen vanaf 1 januari 2005 tot 9 juni 2040 en te bepalen dat [eiseres] de kosten zal betalen van dit deskundigenonderzoek en zal verklaren dat [eiseres] recht heeft op de door de deskundige begrote schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag wegens verlies van arbeidsvermogen over de periode 1 januari 2005 tot 9 juni 2040, vermeerderd met de wettelijke rente;
VI. een deskundige zal benoemen, te weten Zuidema van Groot Expertisebureau B.V. te Papendrecht, die de behoefte aan huishoudelijke hulp van [eiseres] zal vaststellen vanaf 1 januari 2003 tot 9 juni 2047 en te bepalen dat [eiseres] de kosten zal betalen van dit deskundigenonderzoek en zal verklaren dat [eiseres] recht heeft op de door de deskundige begrote schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag wegens arbeidsvermogen over de periode 1 januari 2005 tot 9 juni 2040, vermeerderd met de wettelijke rente;
VII. een deskundige zal benoemen, te weten Van Dam van Groot Expertisebureau B.V. te Papendrecht, die de kosten van het bezit en gebruik van de auto van [eiseres] zal vaststellen en begroten vanaf 16 september 1994 tot 9 juni 2047 en te bepalen dat [eiseres] de kosten zal betalen van dit deskundigenonderzoek en zal verklaren dat [eiseres] recht heeft op de door de deskundige begrote schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag wegens autokosten over de periode 16 september 1994 tot 9 juni 2047, vermeerderd met de wettelijke rente;
VIII. een deskundige zal benoemen, te weten Van Dam van Groot Expertisebureau B.V. te Papendrecht, die de stookkosten vanaf 22 maart 2000 tot 9 juni 2040 zal vaststellen en begroten en te bepalen dat [eiseres] de kosten zal betalen van dit deskundigenonderzoek en zal verklaren dat [eiseres] recht heeft op de door de deskundige begrote schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag wegens stookkosten over de periode vanaf 22 maart 2000 tot 9 juni 2040, vermeerderd met wettelijke rente;
IX. een deskundige zal benoemen, te weten De Voogd&Van der Heide te Dordrecht, die de pensioenschade van [eiseres] zal berekenen vanaf 1 januari 1994 tot 9 juni 2040 en te bepalen dat [gedaagde] de kosten zal betalen van dit deskundigenonderzoek en zal verklaren dat [eiseres] recht heeft op de door de deskundige begrote schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag wegens pensioenschade over de periode vanaf 1 januari 1994 tot 9 juni 2040, vermeerderd met wettelijke rente;
X. [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 1.518,78 wegens kosten van hypnotherapie en zal verklaren voor recht dat [gedaagde] de open na 1 januari 2004 te maken kosten van hypnotherapie aan [eiseres] dient te vergoeden;
XII. [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 133,25 wegens kosten van acupunctuur en orthomoleculaire behandeling tot en met 26 november 2003;
XIII. zal verklaren voor recht dat [eiseres] recht heeft op schadevergoeding van EUR 48.655,49 wegens smartengeld vermeerderd met rente;
XV. zal verklaren voor recht dat [gedaagde] aan [eiseres] dient te vergoeden de premies voor aanvullende ziektekostenverzekering die [eiseres] sinds het ongeval heeft betaald en zal betalen, vermeerderd met rente;
XVI. zal verklaren voor recht dat [gedaagde] aan [eiseres] de kosten dient te vergoeden van rechtsbijstand die betrekking hebben op procedures over de WAO-uitkering van [eiseres];
XVII. [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 910,00 wegens gemaakte kosten rechtsbijstand in de WAO-procedures, te vermeerden met rente;
met veroordeling van gedaagde in de procedure.
3.2. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In maart 1991 is tussen (de vertegenwoordigers van) partijen een overeenkomst van dading gesloten (zie 2.5.) waarbij is uitgegaan van een verlies van het totale visuele systeem van 21%. Partijen zijn het er – na de eerste comparitie op 4 oktober 2004 – over eens geworden dat voor zover sprake is van een toename van ongevalsgerelateerde klachten (en niet enkel een toename van de visusvermindering of een toename van klachten als gevolg van de visusvermindering zoals [gedaagde] aanvankelijk heeft betoogd in zijn conclusie van antwoord onder 25 e.v.) ten opzichte van de toestand in 1991, de schade die door die toegenomen klachten wordt veroorzaakt, voor vergoeding in aanmerking komt.
4.2. [eiseres] legt in de kern aan haar vorderingen ten grondslag dat sinds 1991 sprake is van een toename van ongevalsgerelateerde klachten. Niet alleen is sprake van een verslechtering van het visuele systeem, ook is sprake van pijnklachten aan en gevoeligheid van het rechteroog, andere lichamelijke klachten en psychische klachten. Als gevolg van die klachten is [eiseres] op diverse fronten – zowel beroepsmatig als in het dagelijks leven – beperkt en lijdt zij schade, zoals verwoord in haar vordering onder 3 I tot en met XVII.
4.3. [gedaagde] heeft erkend dat sprake is van een verdere verslechtering van het visuele systeem ten opzichte van 1991. Volgens hem lijdt [eiseres] daardoor echter geen verdere schade. De pijnklachten en psychische klachten zijn door Kuilman beoordeeld en uit zijn rapport van 10 augustus 2005 volgt, zo staat in de laatste akte van [gedaagde], dat die (somatisatie)klachten niet in oorzakelijk verband staan met het ongeval. Voor zover sprake is van beperkingen als gevolg van de psychische klachten (waaronder [gedaagde] ook de pijn- en gevoeligheidsklachten schaart), is de schade die daardoor zou ontstaan dus niet het gevolg van het ongeval, aldus [gedaagde].
Omvang en causaliteit ongevalsgerelateerde klachten
4.4. Allereerst zal vastgesteld moeten worden of, en zo ja, in welk opzicht en in welke mate sprake is van een toename van ongevalsgerelateerde klachten ten opzichte van de toestand van [eiseres] in 1991. Tussen partijen is niet in geschil dat sindsdien sprake is van een verslechtering van het visuele systeem. Daarvan zal dan ook worden uitgegaan.
4.5. Wat betreft de pijnklachten aan en lichtgevoeligheid van het oog, twisten partijen erover of die klachten door Kuilman in zijn onderzoek zijn meegenomen of niet. Bij lezing van zijn rapport – in het bijzonder de opsomming onder 1.2.1 bezien in samenhang met de in het rapport gevolgde niet nader gespecificeerde duiding van de lichamelijke klachten als somatisatieklachten – moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat Kuilman ook die klachten in zijn onderzoek heeft betrokken en dat zijn bevindingen en conclusie dus ook op die klachten betrekking hebben.
4.6. [eiseres] stelt zich echter ook op het standpunt dat een oogarts nader onderzoek zal moeten doen naar de aard, oorzaak en omvang van die pijn- en gevoeligheidsklachten aan het rechteroog. Aan dat standpunt ligt ten grondslag, zoals ook volgt uit de verwijzingen door [eiseres] naar diverse medische informatie, dat aan die klachten een fysieke en niet, zoals volgens Kuilman het geval is, een psychische oorzaak ten grondslag ligt. [gedaagde] brengt daar tegenin dat het rapport van Kuilman moet worden gevolgd, dan wel dat primair nadere vragen aan Kuilman moeten worden gesteld.
4.7. Vooropgesteld moet worden dat Kuilman deskundig is op het gebied van de psychiatrie maar niet op het gebied van de oogheelkunde. Het kan zo zijn dat vanuit zijn discipline de pijnklachten aan en de gevoeligheid voor licht van het oog onder de noemer somatisatieklachten kunnen of dienen te worden geschaard. Daarmee is echter nog niet uitgesloten dat aan die pijnklachten en gevoeligheid voor licht (ook) een fysieke oorzaak ten grondslag ligt. De beoordeling van die vraag is voorbehouden aan een oogarts en een dergelijke beoordeling heeft in deze zaak nog niet plaatsgehad. De rechtbank ziet dan ook aanleiding een deskundigenonderzoek door een oogarts te laten verrichten om zich te laten voorlichten over kort gezegd de aard, omvang en oorzaak van de door [eiseres] genoemde pijnklachten aan en gevoeligheid voor licht van het oog.
4.8. De door beide partijen voorgedragen deskundige, dr. L. Remeijer, heeft kenbaar gemaakt geen gelegenheid te zien om een onderzoek te verrichten. Aangezien partijen, zo volgt uit de akte van [gedaagde], belang hechten aan de specifieke specialistische achtergrond van de te benoemen deskundige, zal de rechtbank partijen de gelegenheid geven zich bij akte wederom en bij voorkeur eensluidend uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige. Van partijen wordt verwacht dat zij ook de daadwerkelijke beschikbaarheid van de desbetreffende persoon verifiëren.
4.9. [gedaagde] heeft er verder nog op aangedrongen dat [eiseres] bij toezending van het volledige (medisch) dossier aan de deskundige, tevens het rapport van Kuilman en het medisch journaal over de periode 1985-1999 aan de deskundige zal verstrekken. Dat laatste heeft [eiseres] geweigerd te verstrekken aan Kuilman. Hiervoor geldt het volgende. Het is aan de deskundige om te bepalen welke door partijen te verschaffen gegevens voor de uitvoering van het haar opgedragen onderzoek noodzakelijk zijn. De partijen zijn op grond van artikel 198 lid 3 Rv tot medewerking aan het deskundigenonderzoek verplicht, zodat zij desgevraagd de deskundige die gegevens moeten verstrekken. Uit een weigering tot medewerking aan het deskundigenonderzoek zal, indien het deskundigenbericht in de procedure wordt overgelegd, de rechter die in het geschil beslist, de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (vgl. HR 22 augustus 2008, RvdW 2008, 261). Het rapport van Kuilman behoort overigens tot de stukken van de procedure en maakt daardoor deel uit van de aan de deskundige toe te zenden stukken.
4.10. Over de vraagstelling zijn partijen het merendeels eens. Beiden hebben gekozen voor de IWMD-vraagstelling. Die vraagstelling zal worden overgenomen behoudens voor zover in vraag 3 aan de deskundige wordt gevraagd ook buiten zijn vakgebied gelegen feiten en omstandigheden te inventariseren. Mede bezien tegen de achtergrond van het reeds verrichte psychiatrisch onderzoek en de medische voorgeschiedenis van [eiseres], valt niet in te zien dat de tot deskundige benoemde oogarts zich over meer dient uit te laten dan enkel over de tot zijn discipline behorende feiten en omstandigheden. De rechtbank merkt verder nog op dat partijen het erover eens zijn dat de deskundige in zijn onderzoek eveneens de huidige visus van [eiseres] moet betrekken. Gelet op de onweersproken (2.28.) toename van de oogdruk, ligt het voor de hand dat het deskundigenonderzoek zich ook daartoe zal uitstrekken.
4.11. Partijen twisten er nog over of de deskundige bij het bepalen van de mate van functieverlies de AMA-guides nr. 5 of nr. 6 moet toepassen. Volgens [gedaagde] zijn de AMA-guides 6 nog niet becommentarieerd door de Nederlandse Vereniging van Orthopaeden en de Nederlandse Vereniging van Neurologen zodat de 6e editie nog niet klaar is voor gebruik. De rechtbank zal het aan de deskundige overlaten om overeenkomstig het standpunt van zijn of haar beroepsvereniging de AMA-guides nr. 5 dan wel nr. 6 toe te passen.
4.12. Nadat dit deskundigenbericht is uitgebracht, zal de rechtbank met inachtneming van het rapport van de tot deskundige te benoemen oogarts en Kuilman verder beoordelen de stelling van [eiseres] dat de door haar ondervonden pijn- en gevoeligheidsklachten en psychische klachten een gevolg van het ongeval van juni 1989 zijn. Vooruitlopend daarop overweegt de rechtbank dat partijen zich in de conclusie na deskundigenbericht alvast erover dienen uit te laten door wie – de medisch adviseurs in onderling overleg of een te benoemen verzekeringsgeneeskundige – een functionele mogelijkhedenlijst moet worden opgesteld en door wie zij een eventueel arbeidsdeskundig onderzoek willen laten verrichten, alsmede over de aan de deskundige(n) te stellen vragen. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat weliswaar een arbeidsdeskundig onderzoek is verricht door Wouters, maar dat was slechts gericht op de vraag of er beperkingen waren ten aanzien van het verrichten van arbeid gedurende 38 uur per week, terwijl mogelijk ook een onderzoek naar beperkingen op andere terreinen zal moeten plaatsvinden. Daarbij heeft Wouters geen rekening gehouden met de eventuele beperkingen door de pijn- en gevoeligheidsklachten en de psychische klachten, terwijl mogelijk zal blijken dat met die beperkingen toch rekening moet worden gehouden.
4.13. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 22 april 2009 voor akte aan de zijde van beide partijen als bedoeld in rov. 4.8.;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2009.
cc: SG