ECLI:NL:RBARN:2008:BL0940

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/395
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht voor stichting die als intermediair fungeert op het terrein van bedrijfsbeveiliging

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de belastingplicht van een stichting die als intermediair fungeert op het terrein van bedrijfsbeveiliging. De stichting, opgericht in 1994, heeft als doel het bevorderen van de veiligheid op bedrijventerreinen door het aanbieden van beveiligingsdiensten. De inspecteur van de Belastingdienst had een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting opgelegd voor het jaar 2003, waartegen de stichting bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting deelneemt aan het economische verkeer en daarmee belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. De rechtbank oordeelt dat de stichting met een organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het maatschappelijke verkeer met het oogmerk om winst te behalen, ondanks dat zij geen personeel in dienst heeft en enkel samenwerkt met een beveiligingsbedrijf. De rechtbank concludeert dat de stichting niet in aanmerking komt voor vrijstelling op grond van artikel 6 van de Wet VPB, omdat het winstplafond wordt overschreden. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de stichting geen gegevens heeft overgelegd die haar standpunt onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/395
Uitspraakdatum: 4 januari 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde [A], werkzaam bij de [B],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Lelystad, verweerder,
gemachtigde [C].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 23 september 2006 aan eiseres voor het jaar 2003 een voorlopige aanslag (aanslagnummer [00].V.30.0112) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 14.959 (bedrag van de aanslag € 4.336). Met dagtekening 25 september 2006, ontvangen door verweerder op 26 september 2006, is door eiseres tegen de voorlopige aanslag bezwaar ingediend.
Met dagtekening 14 oktober 2006 is een definitieve aanslag (aanslagnummer [00].V.36.0112) opgelegd. Door eiseres is tegen de definitieve aanslag met dagtekening 17 oktober 2006 bezwaar ingediend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2006 de definitieve aanslag gehandhaafd. De rechtbank gaat er vanuit dat de uitspraak op bezwaar is gedaan op het bezwaar van 17 oktober 2006, gericht tegen de definitieve aanslag.
De voorlopige aanslag en de definitieve aanslag zijn inhoudelijk gelijk. Ter zitting heeft eiseres het bezwaar tegen de voorlopige aanslag ingetrokken.
Eiseres heeft bij brief van 9 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 9 januari 2007, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2007 te Arnhem.
Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [C].
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent de pleitnota en het bij de pleitnota gevoegde formulier proceskosten tot de gedingstukken.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiseres is een stichting. De stichting is opgericht in 1994 door het college van burgemeester en wethouders van de [D], de [E] en de [F].
2.2 Haar doel is in artikel 2 van de ontwerp-akte van oprichting als volgt omschreven:
‘De stichting heeft ten doel het bevorderen van een ongestoord gebruik van goederen en zaken op het bedrijventerrein [G] – en andere bedrijventerreinen in [Z] en omstreken – door de bij de stichting aangesloten ondernemers, alsmede het bevorderen van de veiligheid van personen aldaar, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.’
2.3 Artikel 3 van de ontwerp-akte van de oprichting vermeldt over de wijze waarop het doel wordt verwezenlijkt het volgende:
‘De stichting tracht dit doel ondermeer te bereiken door het (doen) aanbieden aan die aangeslotenen van een pakket van beveiligingsmiddelen en – maatregelen. Dit pakket wordt samengesteld door de [D], het [E], [H], [I], en de bij de stichting aangesloten ondernemers, in nauw overleg met de beveiligingsbedrijfstak.’
2.4 De stichting is een samenwerkingsverband tussen de politie, het bedrijfsleven en de [D]. Deze partijen zijn in het bestuur van de stichting vertegenwoordigd. Tussen partijen wordt doorlopend overleg gevoerd, bijvoorbeeld om te komen tot incidentele aanvullende beveiliging van het bedrijventerrein of het plaatsen van camera’s. De stichting heeft geen personeel in dienst.
2.5 De stichting is op 21 oktober 2001 met [J] BV (hierna: [J]) een raamovereenkomst aangegaan, ten behoeve van de beveiliging van bedrijven-terrein ‘[G]’ in [Z]. Daarvóór had de stichting een raamovereenkomst gesloten met [K], eveneens een beveiligingsbedrijf.
2.6 Circa 85% van de ondernemers van dit bedrijventerrein heeft zich bij de stichting aangesloten. Bij aanvang van de samenwerking met [J] hebben deze ondernemers van eiseres een brief ontvangen, waarin de diensten van [J] onder de aandacht zijn gebracht. Indien een nieuw bedrijf zich op het bedrijventerrein vestigt, wordt deze door [J] benaderd.
2.7 De raamovereenkomst aangeduid als ‘[0000-0000] [X] te [Z]’ van 19 oktober 2001 vermeldt – voor zover van belang – het volgende:
‘(…)
1. Onderwerp van de overeenkomst
1.1 (…)
1.2 De Stichting [G] verplicht zich jegens [J] om alle bij de Stichting [G] aangesloten Gebruikers, in kennis te stellen van de samenwerking tussen[J] Stichting [G] en [J] en daarmee de Gebruikers te informeren omtrent het aanbod van beveiligingsdiensten van [J].
1.3 Het hiervoor vermelde aanbod van beveiligingsdiensten, hierna te noemen ‘dienstverlening’, heeft betrekking op collectieve surveillance, zijnde de basisdienstverlening en eventueel met de individuele Gebruikers overeen te komen andere (beveiligings-)diensten. Bijlage 2.
De basisdienstverlening en eventuele andere (beveiligings-)dienstverlening worden nader omschreven in bijlage 1.(…)’
En verder
‘(…) [J]. Diensverlening [J]
4.1 [J] spant zich in de door haar beveiligde en/of bewaakte objecten, goederen en personen op het bedrijventerrein zo goed mogelijk te beveiligen, met zorgvuldig op betrouwbaarheid en vakkennis geselecteerde werknemers.
4.2 [J] verbindt zich jegens de Stichting [G] om aan alle Gebruikers de basisdienstverlening aan te bieden zoals omschreven in bijlage 1. Mogelijkheden van aanvullende dienstverlening ten behoeve van individuele Gebruikers zijn nader beschreven in bijlage 2.
4.3 (…)
4.4 [J] draagt zorg voor doorlopende acquisitie op het bedrijventerrein [G]. (…)’
Alsmede:
‘(…)
5. Financiën
5.1 (…) Jaarlijks zal een begroting worden opgesteld waarin in ieder geval het totaal aantal uren en de daaraan verbonden kosten worden beschreven. Deze kosten worden verdeeld over de Gebruikers. De Stichting [G] is niet aansprakelijk voor eventuele exploitatie tekorten van [J].
5.2 (…)
5.3 [J] verbindt zich jegens de Stichting [G] om van de, op basis van de door haar met Gebruikers gesloten overeenkomsten betreffende de basisdienstverlening, geïnde bedragen, die het totaal van het exploitatiebedrag van enig jaar te boven gaan, 50% jaarlijks af te dragen aan de Stichting.(…)’
[J] is voorts verantwoordelijk voor de facturering.
2.8 Het exploitatiebedrag is het bedrag van de omzet behaald op de basisdiensten op het moment van overgang van de raamovereenkomst van [K] naar [J]. Hierdoor heeft eiseres een winstrecht van 50% van de winst behaald met extra omzet. Met [K] was eiseres geen winstdelingsregeling overeengekomen.
2.9 De belastbare winst in het jaar 2003 bedroeg € 17.749.
2.10 De winstreserves bedroegen ultimo 2003 € 65.885.
2.11 Eiseres stelt dat met ingang van 2007 sprake is van een negatief resultaat. Dit verlies wordt deels veroorzaakt door leasing van camera’s en deels door de aanschaf van camera’s.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres:
1. belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting (op grond van artikel 2, lid 1, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna Wet VPB) dan wel artikel 4 Wet VPB);
2. op grond van artikel 6 Wet VPB is vrijgesteld van belastingplicht;
3. op grond van het gelijkheidsbeginsel is vrijgesteld van belastingplicht.
Tevens verzoekt eiseres om een vergoeding van de werkelijke proceskosten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres in aanvulling op hetgeen zij in haar stukken naar voren had gebracht, verklaard:
- dat de winstreserves hoofdzakelijk zijn ontstaan uit de winstdelingsregeling zoals deze is overeengekomen met [J] in de raamovereenkomst van oktober 2001;
- dat het winstplafond in de zin van artikel 6 Wet VPB wordt overschreden.
4. Beoordeling van het geschil
Belastingplicht voor de vennootschapsbelasting
Ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet VPB, is een stichting belastingplichtig indien en voor zover een onderneming wordt gedreven. Van het drijven van een onderneming is sprake indien met behulp van een organisatie van kapitaal en arbeid wordt deelgenomen aan het maatschappelijke verkeer met het oogmerk om daarmee winst te behalen.
De stichting biedt samen met [J] aan de aangesloten bedrijven een pakket beveiligingsmaatregelen aan. Hiervoor ontvangt zij van [J] een vergoeding van 50% van de door [J] geïnde bedragen. Daarnaast draagt zij zorg voor aanvullende beveiliging.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres op deze wijze deelneemt aan het economische verkeer. Tevens staat feitelijk vast dat eiseres gewoonlijk overschotten behaalt met haar activiteiten. De rechtbank wijst in dat verband op het feit dat de winstreserves van € 65.885 (ultimo 2003) hoofdzakelijk zijn gevormd uit de winstdelingsregeling met [J], in combinatie met het gegeven dat eiseres voor het jaar 2003 recht heeft op een winstdeling van € 17.749. Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat bij eiseres een oogmerk aanwezig is om winst te behalen. Hieraan doet niet af dat met ingang van 2007 sprake is van een verlies.
Deze feiten, bezien in onderling verband en samenhang, laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere gevolgtrekking toe dan dat eiseres met een organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het maatschappelijke verkeer. Aan dit oordeel doet niet af dat eiseres zelf geen personeel in dienst heeft (zie Hoge Raad 23 april 2004, nummer 39663, V-N 2004, 26.8), noch dat zij zelf feitelijk geen beveiligingsactiviteiten uitvoert. Ook de omstandigheid dat eiseres uitsluitend heeft gepresteerd tegenover tot de groep behorende rechtspersonen en het beveiligingsbedrijf, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat sprake is van het drijven van een onderneming. Verweerder heeft eiseres dus terecht aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen. Gesteld noch gebleken is dat eiseres andere activiteiten uitoefent. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat haar gehele vermogen tot het ondernemingsvermogen behoort en dat de belastingplicht van eiseres zich uitstrekt tot al haar activiteiten.
De vraag of artikel 4 Wet Vpb van toepassing is behoeft derhalve geen beantwoording meer.
Vrijstelling op grond van artikel 6 Wet VPB
Ingevolge artikel 6 Wet VPB, zoals dit artikel luidde in 2003, worden onder daartoe te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld lichamen waarbij het streven naar winst
- opgevat met inachtneming van de aftrekken van artikel 9, eerste lid, onderdelen i en j, Wet VPB in verbinding met het vierde en vijfde lid van dat artikel - hetzij geheel ontbreekt, hetzij van bijkomstige betekenis is, en bij welke:
a. de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat, of
b. de behartiging van een sociaal belang op de voorgrond staat en de winst hoofdzakelijk wordt behaald met behulp van arbeid die door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economisch verkeer gebruikelijk is, wordt verricht.
Ingevolge artikel 1 van het Vrijstellingsbesluit vennootschapsbelasting is een in artikel 6 Wet VPB omschreven lichaam van de belasting vrijgesteld mits, zo winst wordt behaald, deze:
a. in het jaar niet meer bedraagt dan € 7500, dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaar tezamen niet meer bedraagt dan € 37.500;
b. uitsluitend kan worden aangewend ten bate van een ingevolge dit artikel vrijgesteld lichaam of een algemeen maatschappelijk belang.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling op grond van artikel 6 Wet VPB, reeds omdat, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft verklaard, het winstplafond wordt overschreden.
Gelijkheidsbeginsel
De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat voor een succesvol beroep op dit beginsel allereerst sprake moet zijn van belastingplichtigen die zich feitelijk en rechtens in gelijke omstandigheden bevinden. Door eiseres zijn echter geen gegevens overgelegd ter onderbouwing van dit standpunt. Eiseres heeft weliswaar namen van andere samenwerkingsverbanden waar de collectieve beveiliging centraal staat genoemd en die volgens eiseres niet in de heffing zijn betrokken, maar daarvan is niet duidelijk geworden of en in welke mate ook in die situaties een gelijksoortige winstdelingsregeling overeen was gekomen. Dat sprake is van gelijke gevallen is derhalve niet aannemelijk geworden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, mr. J.J. Catsburg en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier op
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.