ECLI:NL:RBARN:2008:BG1579

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
130093
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na auto-ongeval met cognitieve en lichamelijke klachten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, vorderde eiseres schadevergoeding na een auto-ongeval dat haar op 24 september 1998 was overkomen. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen vastgesteld dat eiseres als gevolg van het ongeval whiplashachtige klachten ondervindt, met een blijvende invaliditeit van 4%. De procedure omvatte een deskundigenonderzoek door drs. Verdonck, die concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor cognitieve beperkingen die het functioneren van eiseres negatief beïnvloedden. Eiseres stelde dat zij door cognitieve klachten niet in staat was fulltime te werken, maar de rechtbank oordeelde dat de bevindingen van Verdonck niet wezenlijk werden betwist en dat er geen bewijs was voor cognitieve stoornissen als gevolg van het ongeval.

De rechtbank beoordeelde de vorderingen van eiseres, waaronder smartengeld en kosten voor huishoudelijke hulp. Eiseres had een bedrag van € 22.500,-- aan smartengeld gevorderd, maar de rechtbank vond dit buitenproportioneel en stelde het bedrag vast op € 5.000,--. Voor de kosten van huishoudelijke hulp oordeelde de rechtbank dat een arbeidsdeskundige moest worden ingeschakeld om de beperkingen van eiseres te beoordelen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en gaf partijen de gelegenheid om zich uit te laten over de totale schadebegroting en de voorschotten die waren uitgekeerd.

De rechtbank concludeerde dat de totale schade, inclusief materiële en immateriële schade, € 12.512,46 bedroeg, met de mogelijkheid van aanvullende vorderingen voor huishoudelijke hulp. De zaak werd aangehouden voor verdere uitlatingen van partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 130093 / HA ZA 05-1433
Vonnis van 3 september 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. T.J. van Veen te Ede,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. W.J.G.M. van den Broek te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Bovemij genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 maart 2007
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Bovemij.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Verwezen wordt naar het vonnis van 28 maart 2007. Ingevolge dat vonnis heeft drs. Verdonck een deskundigenrapport uitgebracht. Partijen hebben zich bij conclusie over dat rapport uitgelaten alsmede, ingevolge rov. 2.10. van het vonnis van 31 januari 2007, over enkele schadeposten.
2.2. In het vonnis van 1 februari 2006 heeft de rechtbank aan de hand van de rapportage van neuroloog Padt van 5 oktober 2001 vastgesteld dat sprake is van lichamelijke klachten (pijnklachten in de ruime nekregio) als gevolg van het [eiseres] op 24 september 1998 overkomen auto-ongeval. De rechtbank heeft neuroloog Bernsen benoemd voor een aanvullend onderzoek naar de huidige (medische) toestand. Op grond van het rapport van Bernsen heeft de rechtbank in haar vonnis van 31 januari 2007 geoordeeld dat [eiseres] nog steeds whiplashachtige klachten ondervindt als gevolg van het ongeval die leiden tot een percentage blijvende invaliditeit van 4%. Omdat beide neurologen geen uitsluitsel konden geven over de aanwezigheid van cognitieve beperkingen als gevolg van het ongeval en [eiseres] heeft gesteld dat zij als gevolg van die beperkingen niet in staat is fulltime te werken, heeft de rechtbank Verdonck benoemd om te onderzoeken, kort gezegd, of sprake is van cognitieve beperkingen als gevolg van het ongeval.
2.3. Verdonck heeft, zo volgt uit het rapport, [eiseres] op 10 en 17 september en op 15 oktober 2007 onderzocht. Verdonck komt na onderzoek van [eiseres] tot de conclusie (p. 17) dat afgaande op de resultaten bij het klinisch neuropsychologisch onderzoek en rekening houdend met de wijze waarop de resultaten tot stand kwamen er geen aanwijzingen zijn voor een organisch cerebraal dysfunctioneren van [eiseres]. Er zijn geen indicaties voor specifieke posttraumatische neuropsychologische functiestoornissen die het algehele functioneren nadelig kunnen beïnvloeden en die kunnen worden herleid tot het ongeval. Er zijn geen aanwijzingen voor een posttraumatische deterioratie (rechtbank: achteruitgang/geestelijke verslechtering) van het cognitieve vermogen. De effectiviteit waarmee die beschikbare capaciteiten worden gebruikt wordt af en toe gereduceerd. Verder zijn er duidelijke aanwijzigen voor een somatische fixatie, een geconditioneerd beeld en van een overwegend functionele aggravatie. Er zijn geen aanwijzingen voor een posttraumatisch stress syndroom en een posttraumatische organisch cerebraal bepaalde disregulatie van gedrag en emoties. Op strikt neurologische gronden is er volgens Verdonck geen sprake van beperkingen van de functies van het ADL, zelfverzorging, arbeid, sportieve en recreatieve activiteiten of de psychische of mentale belastbaarheid. Het algeheel functioneren en de mentale belastbaarheid worden nadelig beïnvloed door ervaren pijnklachten en de subjectief ervaren vermindering van vitaliteit en energie. De mentale belastbaarheid wordt bovendien nadelig beïnvloed door de somatische fixatie en het geconditioneerde beeld en de overwegend functionele aggravatie. Op de voorgelegde vragen antwoordt Verdonck onder meer dat er geen indicatie is voor het bestaan van functiestoornissen die zouden kunnen worden veroorzaakt door het ongeval (antwoord 1e). Op strikt neurologische gronden zijn er geen beperkingen ten aanzien van het functioneren (1g). Bij adequate behandeling kan een reductie van de somatische fixatie en het geconditioneerd beeld worden verwacht waardoor de mentale belastbaarheid wordt verbeterd en er ook voorts een aanzienlijke verbetering kan worden verwacht (antwoord 1i en j). Er zijn op strikt neuropsychologisch terrein geen stoornissen geobjectiveerd en het is niet onwaarschijnlijk te achten dat de door [eiseres] ervaren klachten ook zouden zijn ontstaan als het ongeval haar niet zou zijn overkomen. In welke mate dat dan het geval zou zijn, is niet aan te geven. In bijlage 4 bij haar rapport is Verdonck nog ingegaan op de vragen en opmerkingen van de raadslieden van partijen op het concept-rapport. Voor zover van belang schrijft Verdonck in die bijlage nog dat (ad 6) bij de klachten die [eiseres] prestenteerde nauwelijks problemen ten aanzien van het cognitieve functioneren naar voren komen. [eiseres] presenteerde wel concentratieproblemen doch geen problemen ten aanzien van denken, begrijpen, analyseren, geheugenfunctie en probleemoplossend gedrag anders dan ervaren door concentratieproblemen en het ervaren energietekort.
2.4. [eiseres] heeft de bevindingen van Verdonck niet weersproken. Zij legt het rapport aldus uit dat zij heeft gereageerd op het ongeval op een wijze die wellicht niet bij iedere persoon te verwachten is maar die past binnen haar persoonlijkheidsstructuur. Doordat sprake is van somatisatie vertaalt zij alle vormen van disfunctioneren in lichamelijke en cognitieve klachten. Haar persoonlijkheidsstructuur in combinatie met het ongeval dat luxerend heeft gewerkt, heeft de klachten en de daaruit volgende beperkingen op lichamelijk en cognitief terrein veroorzaakt. Dat kan ook de reden zijn dat de door Verdonck afgenomen tests negatief zijn beïnvloed. Tussen het disfunctioneren en het ongeval bestaat weliswaar geen directe relatie maar het is wel het gevolg van het ongeval. Dat volgt ook uit het rapport van Verdonck, aldus [eiseres].
Bovemij betoogt dat uit het rapport van Verdonck volgt dat er geen indicatie is voor het bestaan van functiestoornissen die zouden kunnen worden veroorzaakt door een hersenbeschadiging als gevolg van het ongeval. Op neuropsychologische gronden is ook geen sprake van beperkingen. Er is dus ook geen belemmering voor [eiseres] om fulltime te werken, aldus Bovemij.
2.5. Waar het in het kader van deze procedure thans voornamelijk om gaat is of, zoals [eiseres] heeft gesteld, sprake is van ongevalsgerelateerde cognitieve beperkingen die haar beperken in haar functioneren en, meer specifiek, die het haar onmogelijk maken om fulltime te werken. Uit het rapport van Verdonck volgt dat volgens hem geen sprake is van werkelijke cognitieve problemen. Van beperkingen ten aanzien van denken, begrijpen, analyseren, geheugenfunctie en probleemoplossend gedrag is Verdonck niet gebleken. Er zijn geen beperkingen ten aanzien van het functioneren, aldus Verdonck. Gelet op die onbestreden conclusies van Verdonck moet dan ook worden geoordeeld dat er geen sprake is van als gevolg van het ongeval ontstane cognitieve klachten die [eiseres] beperken om fulltime te werken. De uitleg die [eiseres] aan het rapport geeft, maakt dit niet anders. Het kan zijn dat zij door haar persoonlijkheidsstructuur in reactie op het ongeval zelf denkt bepaalde cognitieve klachten te ondervinden. Op zichzelf is juist dat ook als er werkelijke bestaande cognitieve klachten zijn die voortkomen uit een door haar persoonlijke predispositie bepaalde reactie op het ongeval, die cognitieve klachten in beginsel ook aan de veroorzaker van het ongeval als door zijn daad veroorzaakt moeten worden toegerekend, ook al ligt dat buiten de normale lijn van de verwachtingen. Echter, zoals reeds is overwogen, is nu juist niet komen vast te staan dat het ongeval en [eiseres]s reactie daarop hebben geleid tot werkelijke cognitieve stoornissen/afwijkingen. Daarop stuit de uitleg van [eiseres] af.
Behoudens enige concentratieklachten zijn de door [eiseres] aan Verdonck genoemde klachten (pagina 6 van het rapport) overigens ook vrijwel allemaal van lichamelijke aard. Op welke cognitieve klachten [eiseres] het oog heeft, wordt dan ook niet duidelijk. De door [eiseres] genoemde concentratieproblemen zijn door Verdonck niet als cognitieve beperking geduid. Op enkele testen heeft [eiseres] weliswaar veel lager gescoord dan van haar mocht worden verwacht, maar hierover heeft Verdonck geschreven dat de uitslagen (met name wat betreft aandacht/concentratie en geheugen, p. 13 en 14 van het rapport) zeer inconsistent en niet concordant zijn. Als die uitslagen representatief zouden zijn voor de cognitieve vermogens van [eiseres] zou dat betekenen dat zij haar werk niet zou kunnen uitoefenen zoals zij thans doet (geheugen) en dat deelname aan het verkeer nadrukkelijk zou moeten worden ontraden (concentratie). Feit is dat, zo heeft [eiseres] niet betwist, zij haar werk goed kan verrichten en zij met een auto deelneemt aan het verkeer. De uitslagen van de testen vormden voor Verdonck dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van cognitieve beperkingen.
2.6. De conclusie luidt dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] ten gevolge van het ongeval cognitieve beperkingen ondervindt. Het letsel dat [eiseres] als gevolg van het ongeval heeft opgelopen is dus beperkt tot de whiplashachtige klachten in de nekregio, leidend tot een percentage blijvende invaliditeit van 4%.
2.7. [eiseres] heeft gevorderd dat Bovemij wordt veroordeeld tot voldoening van de schade die zij ten gevolge van het ongeval lijdt en heeft geleden, nader op te maken bij staat. Daarnaast vordert [eiseres] een voorschot van € 30.000,-- op de nog nader vast te stellen schade. In deze procedure zal dus moeten worden beoordeeld of de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade ten minste € 30.000,-- bedraagt en of daarnaast de mogelijkheid aannemelijk is dat [eiseres], boven het in deze procedure toe te wijzen bedrag, nog schade heeft geleden die in de schadestaatprocedure moet worden begroot.
2.8. [eiseres] heeft gesteld dat sprake is van verlies aan verdienvermogen omdat zij als gevolg van cognitieve beperkingen niet in staat is fulltime te werken. Nu echter is komen vast te staan dat van cognitieve beperkingen geen sprake is, moet worden geoordeeld dat daarin ook geen belemmering kan worden gevonden om fulltime te werken. Van schade wegens verlies aan verdienvermogen is dan ook niet gebleken. Dat de lichamelijke klachten haar zouden beletten om fulltime te werken heeft [eiseres] immers niet gemotiveerd gesteld. Gelet op de door Bernsen in kaart gebrachte beperkingen (zie het antwoord op vraag 4 in zijn rapport), bezien in het licht van de aard van het werk van [eiseres], dat niet fysiek van aard is, ligt het, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet voor de hand zij als gevolg van die lichamelijke klachten niet in staat zou zijn fulltime te werken.
2.9. [eiseres] heeft verder de gemaakte en te maken kosten in verband met huishoudelijke hulp gevorderd. Voor de beoordeling van deze vordering is van belang tot welke beperkingen de lichamelijke klachten van [eiseres] leiden. Bernsen heeft een beperkingenprofiel opgesteld. Bovemij heeft gesteld dat de beperkingen van dien aard zijn dat deze geen huishoudelijke hulp rechtvaardigen. Daarin volgt de rechtbank Bovemij echter niet. Een arbeidsdeskundige zal aan de hand van het door partijen niet bestreden beperkingenprofiel van Bernsen moeten beoordelen in hoeverre [eiseres] beperkt is op huishoudelijk vlak. Aan de partijen zal gelegenheid worden geboden zich uit te laten over de persoon van een te benoemen arbeidsdeskundige en de aan die arbeidsdeskundige te stellen vragen.
2.10. [eiseres] heeft aan smartengeld een bedrag genoemd van € 22.500,--. Dat komt de rechtbank buitenproportioneel voor. Vaststaat dat als gevolg van het ongeval sprake is van een blijvende invaliditeit van 4 % waardoor [eiseres] in fysieke zin beperkt is op diverse vlakken. Gelet daarop, op het in vergelijkbare gevallen door rechters in Nederland toegewezen smartengeld en op het bedrag dat Bovemij passend acht, begroot de rechtbank de immateriële schade die [eiseres] als gevolg van het ongeval lijdt en heeft geleden op
€ 5.000,--.
2.11. [eiseres] heeft zich desverzocht (zie rov. 2.1. van het vonnis van 31 januari 2007) nader uitgelaten over diverse, in productie 6 bij dagvaarding genoemde, kosten, waarbij zij tevens de gelegenheid had om in te gaan op het daartegen door Bovemij gevoerde verweer. Bovemij heeft hierop gereageerd. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.12. Wat betreft de gevorderde medische kosten (productie 6 bij dagvaarding onder 1 a tot en met h) heeft Bovemij bij conclusie van antwoord het verweer gevoerd dat die kosten worden vergoed door de (ziektekosten)verzekeraar van [eiseres]. In haar conclusie na deskundigenbericht volstaat [eiseres] met een herhaling van de gestelde kosten, gestaafd met de betreffende facturen. [eiseres] is in het geheel niet ingegaan op het verweer van Bovemij dat deze kosten door de verzekeraar worden vergoed. [eiseres] heeft verder een overzicht van CZ van 17 juli 2002 overgelegd betreffende de door CZ aan [eiseres] te betalen nota’s. Uit dat overzicht maakt de rechtbank op dat in ieder geval een deel van de gevorderde kosten in verband met chiropractie door CZ is vergoed, maar dat niet alle facturen in verband met chiropractie bij CZ zijn ingediend. [eiseres] is verder niet ingegaan op het verweer van Bovemij dat het causaal verband tussen deze kosten en het ongeval ontbreekt. De rechtbank concludeert dat [eiseres] haar vordering op dit punt, bezien in het licht van het bij conclusie van antwoord door Bovemij gevoerde verweer, onvoldoende heeft onderbouwd en toegelicht. Daarom zal deze vordering moeten worden afgewezen.
2.13. Tegen de gevorderde kosten in verband met de overige (medische) verstrekkingen en de reiskosten (productie 6 bij dagvaarding onder 2 en 3) heeft Bovemij geen bezwaar gemaakt zodat de gevorderde bedragen van € 6,63 respectievelijk € 28,13 zullen worden toegewezen.
2.14. Wat betreft de overige kosten (productie 6 bij dagvaarding onder d) lijkt het er op dat de posten a (niet terugbetaald examengeld) en c (boekhandel Praamstra) niet langer worden gehandhaafd nu die posten in de schadestaat in de conclusie na deskundigenbericht ontbreken en daarop ook overigens geen toelichting volgt. Daarbij komt dat [eiseres] in het geheel niet is ingegaan op het bij conclusie van antwoord gevoerde verweer van Bovemij dat het causaal verband tussen deze schadeposten en het ongeval ontbreekt. Gelet daarop zal deze vordering in zoverre, bij gebreke van causaal verband, worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor post m (autorijschool Van Wassenberg), die weliswaar wordt gehandhaafd, maar waarop iedere toelichting, ook wat betreft het door Bovemij betwiste causaal verband, ontbreekt.
2.15. Met betrekking tot de gevorderde kosten in verband met de posten f (wasdroger), g (lichtgewicht strijkijzer), h (matras), i (bedbodem), j (kussen) en l (bureaustoel) heeft [eiseres] toegelicht dat zij die zaken heeft aangeschaft ter ontlasting dan wel ter verzachting van de ervaren klachten. Op grond van de rapportages van Padt en Bernsen moet worden aangenomen dat sprake is van nekklachten die tot diverse beperkingen leiden zoals met name door Bernsen is uiteengezet (onder vraag 4 van zijn rapport). Het is voldoende aannemelijk dat de aangeschafte zaken tegemoet komen aan de lichamelijke beperkingen die [eiseres] als gevolg van het ongeval ondervindt en dat die zaken haar in meer of mindere mate in staat stellen beter te functioneren op diverse vlakken. Het voert te ver om - in verband met de door Bovemij gevoerde verweren - een deskundigenbericht te gelasten naar de (medische) noodzaak van deze goederen alsmede om een discussie te voeren over aftrek van nieuw voor oud. De rechtbank zal de gevorderde kosten, in totaal € 947,70, toewijzen.
2.16. Wat betreft de gevorderde kosten in verband met de posten d (collegegeld) en e (1 jaar studiefinanciering) heeft [eiseres] aangevoerd dat zij als gevolg van het ongeval vertraging heeft opgelopen tijdens haar studie waardoor zij één jaar langer heeft gestudeerd. In de dagvaarding heeft zij die stelling aldus onderbouwd dat de door haar gevolgde opleiding HBO-AMA voor Personeel en Organisatie vier jaar duurt maar dat vanwege haar vooropleiding MBO-SJD deze opleiding binnen drie jaar afgerond zou moeten worden. Vanwege haar beperkingen heeft zij echter gekozen voor een vierjarige route. Bovemij heeft hiertegen in haar conclusie van antwoord aangevoerd dat er geen medische noodzaak bestond om deze opleiding in vier in plaats van in drie jaar te doen. Bovemij wijst er op dat [eiseres] naast haar studie nog zo’n 18 uur per week werkte.
2.17. In haar akte na deskundigenbericht herhaalt [eiseres] dat zij als gevolg van het ongeval vertraging heeft opgelopen in haar studie. Met die enkele stelling kon zij echter, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Bovemij van het causaal verband tussen het ongeval en de vertraging, niet volstaan. Daarbij komt dat uit het rapport van Verdonck volgt dat er geen sprake is van cognitieve beperkingen die haar in haar studie parten zouden hebben gespeeld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat [eiseres] door de beperkingen die zij als gevolg van het ongeval ondervindt en ondervond, een jaar langer over haar studie heeft moeten doen. De in dit verband gevorderde kosten worden afgewezen.
2.18. Ten slotte vordert [eiseres] nog de kosten voor een koffertje, zodat zij de zware boeken tijdens haar studie niet hoefde te tillen. Bovemij is bereid hiervoor een bedrag van
€ 30,-- te vergoeden dat vrijwel overeenkomt met de aanschafprijs van dat koffertje
(f 69,--). Dat door Bovemij geboden bedrag zal worden toegewezen en op de noodzaak en de causaliteit zal verder niet worden ingegaan.
2.19. Aan materiële schade zal in totaal worden toegewezen een bedrag van € 1.012,46.
2.20. Dan zijn er nog de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 8.478,95 inclusief BTW. Hierbij gaat het blijkens de toelichting in de dagvaarding om kosten van de medisch adviseur, facturen van artsen in verband met opgevraagde medische informatie en de kosten van juridische bijstand.
2.21. Bij de overgelegde producties (productie 8 bij dagvaarding) zit een ‘overzicht gedeclareerde en te declareren verrichtingen’ waaruit de rechtbank afleidt dat de kosten in verband met de medisch adviseur en verklaringen van artsen in totaal € 526,65 inclusief BTW bedragen. Het restant aan gevorderde kosten zou dus betrekking hebben op kosten wegens rechtskundige bijstand. Bovemij voert hiertegen aan dat met name de omvang van de werkzaamheden wat aan de forse kant is en daarbij komt dat die kosten deels van kleur verschieten en onder het proceskostenregime vallen. Zij is bereid om, inclusief de voornoemde medische kosten € 6.500,-- inclusief BTW van deze gevorderde kosten te vergoeden.
2.22. Terecht stelt Bovemij dat een deel van de kosten aan rechtskundige bijstand ook betrekking heeft op de kosten waarop een proceskostenveroordeling betrekking heeft. Afgaande op de bij productie 8 bij dagvaarding overgelegde urenlijst van de raadsman van [eiseres] gaat het daarbij in ieder geval om het opstellen van processtukken, maar bijvoorbeeld ook (deels) om het bestuderen van jurisprudentie en bestudering van de stukken. Wanneer daarnaast nog rekening wordt gehouden met de dubbele redelijkheidstoets acht de rechtbank het voorstel van Bovemij passend en zullen de gevorderde kosten tot een bedrag van € 6.500,-- worden toegewezen.
2.23. Wanneer alles bij elkaar wordt opgeteld, bedraagt de totale tot op heden vastgestelde materiële en immateriële schade € 12.512,46, waarop de reeds betaalde voorschotten nog in mindering moeten worden gebracht. Mogelijk is daarnaast nog een bedrag wegens kosten voor huishoudelijke hulp toewijsbaar, maar die vordering bedraagt maximaal, uitgaande van de berekening van [eiseres] in productie 6 bij dagvaarding onder 5, € 9.796,35. Gesteld noch gebleken is dat er naast deze nog te beoordelen vordering wegens kosten huishoudelijke hulp nog andere, niet in deze procedure aan de orde gestelde, schade is geleden als gevolg van het ongeval. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de totale schade in deze procedure te begroten.
2.24. Partijen mogen zich bij akte uitlaten over het voornemen om de totale schade in deze procedure te begroten. Tevens zullen zij bij akte duidelijkheid moeten verschaffen over de voorschotten die zijn uitgekeerd en de data waarop dit is geschied, zoveel mogelijk gestaafd met bescheiden, te meer nu de lezingen van partijen op dit punt verschillen. Ten slotte zullen partijen zich in die akte moeten uitlaten als bedoeld in rov. 2.9.. De rechtbank geeft partijen nog in overweging om – gelet op de maximale hoogte van de vordering op dit punt en het feit dat vaststaat dat er ten minste sprake is van enige lichamelijke beperking, afgezet tegen de kosten van een nader deskundigenonderzoek – over de gevorderde kosten in verband met huishoudelijke hulp zonder inschakeling van verdere deskundigen, tot een vergelijk te komen.
2.25. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 7 oktober 2008 voor uitlating aan de zijde van beide partijen als bedoeld in rov. 2.24;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2008.
cc: SG