zaaknummer / rolnummer: 142114 / HA ZA 06-1094
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE),
zetelend te Den Haag,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. C.C. Jongens te Den Haag,
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. M.E. Bosman te Arnhem,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. R. Plieger te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Staat en (gezamenlijk) [gedaagde c.s.], respectievelijk [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 februari 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 mei 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 oktober 2007
- de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde sub 3]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van de Staat.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Ingevolge het vonnis van 21 februari 2007 (rov. 4.8.) is [gedaagde sub 3] toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs tegen het op grond van artikel 161 Rv aangenomen dwingende bewijs dat hij aanwezig was bij en een wezenlijke bijdrage leverde in de geweldpleging met [gedaagde sub 1] en [g[gedaagde sub 2]de sub 2] jegens [slachtoffer 1] en [slacht[getuige 3].
2.2. Aan de zijde van [gedaagde sub 3] zijn gehoord [gedaagde sub 3] zelf, [ ] [getuige 1] en [ ] [getuige 2]. Voor zover van belang hebben zij het volgende verklaard.
[gedaagde sub 3]:
‘(…) En toen zag ik eerst mijn ene en toen mijn andere oom voorbij vliegen. Ik werd vastgepakt en naar achteren getrokken door mijn vader en ben naar huis gegaan. Ik heb niemand geslagen of geschopt, dat weet ik heel zeker. Toen ik het veld afliep om naar huis te gaan stond er een menigte mensen.(…) Toen ik het veld verliet was er al een groep ontstaan en was de vechtpartij bezig. (…) [getuige 2], die hierna als getuige zal worden gehoord, is een vriend van mij. Hij zat bij ons in het team. [getuige 1] is een vriendin van mijn vader. (…)’
[getuige 1]:
‘(…) Ik zag dat [gedaagde sub 2] een elleboogstoot kreeg en dat hij daar verbaal op reageerde. Zijn vader stond op dat moment naast mij. Ik zag dat hij op zijn zoon afstapte en hem wegstuurde. [gedaagde sub 2] is daarna vertrokken. Ik heb niet gezien dat [gedaagde sub 2] is geslagen of geschopt. Op het moment dat [gedaagde sub 2] door zijn vader werd weg gestuurd kwamen er al wel meer mensen aan. Maar de vechtpartij ontstond pas toen hij weg was. (…) Het enige wat ik weet is dat [gedaagde sub 2] er niet meer was toen de vechtpartij ontstond. Hij liep het veld af. Ik heb hem niet daadwerkelijk het terrein zien verlaten maar dat kon ook niet want die uitgang lag een stuk achter mij.(…)’
[getuige 2]:
‘(…) Ik duwde [gedaagde sub 2] weg en hij werd door zijn vader weggetrokken. (…) [gedaagde sub 2] is vervolgens weggegaan. Ik ben gebleven en heb geprobeerd zo veel mogelijk mensen uit elkaar te trekken. [gedaagde sub 2] heeft niemand geslagen of geschopt. Ik stond de hele tijd naast hem dus ik kan het weten, als hij het wel zou hebben gedaan zou ik dat toch gezien moeten hebben. (…) [gedaagde sub 2] is vertrokken vanaf het moment dat zijn oom iemand tegen de grond werkte.(…)’.
Aan de zijde van de Staat zijn gehoord [ ] [getuige 3] en [ ] [getuige 4]. Voor zover van belang hebben zij het volgende verklaard.
[slacht[getuige 3]:
‘Ik ben geen familie of aanverwant van een van de betrokken partijen en ook niet in dienst (geweest) van het ministerie van defensie. (…)Voor 6 juni 2004 kende ik [gedaagde sub 3] niet. [betrokkene] is een vriend van mij. (…) In de wedstrijd hadden [gedaagde sub 3] en [slachtoffer 1] onenigheid. [gedaagde sub 3] maakte een schijnwegeing van een kopstoot richting [slachtoffer 1], waarna [slachtoffer 1] hem wegduwde. Toen kwam er een man met een groot postuur op [slachtoffer 1] afstormen en die man probeerde hem met een karatetrap te raken. [slachtoffer 1] kwam op de grond te liggen, waarna er meer mensen bij kwamen en toen werd er op hem ingeschopt. [gedaagde sub 3] was daar zeker bij. Hij was redelijk makkelijk te herkennen aan het lichtblauwe of witte baseballpetje dat hij op had. (…) ik weet zeker dat [gedaagde sub 3] bij het schoppen tegen [slachtoffer 1] betrokken was. Of hij een keer heeft geschopt of meer keer weet ik niet. Of hij nadien is weggegaan, weet ik niet.(…)’
[getuige 4]:
‘(…) Ik ben geen familie of aanverwant van een van de betrokken partijen en ook niet in dienst van het ministerie van defensie. (…) [betrokkene 2] is een vriendin van mij en [betrokkene] een vriend. [gedaagde sub 3] kende ik voor de gebeurtenissen nog niet. (…) Het eerste dat ik heb meegekregen is dat [slachtoffer 1] op de grond lag. (…) In het begin was er een van de Molukkers op hem aan het intrappen. Op uw vraag: ook [gedaagde sub 3] reken ik tot de groep Molukkers. Hij is lichtgetint van huidskleur. (…) Later werd [slachtoffer 1] door meer mensen getrapt, waaronder ook de jongen met het petje: [gedaagde sub 3]. Die liep er omheen te dreigen en te roepen en af en toe trapte hij door een gaatje mee tegen [slachtoffer 1]. (…) Het petje van [gedaagde sub 3] was lichtblauw.(…) [gedaagde sub 3] was er ook tijdens het schoppen bij en deed daar aan mee. Ik heb geschreeuwd tijdens dat hij schopte en heb hem toen recht in de ogen gekeken. Hij is dus niet naar huis gegaan voor het schoppen. (…)’
2.3. De in deze procedure aan de zijde van [gedaagde sub 3] gehoorde getuigen verklaren kortom dat [gedaagde sub 3] niet of nauwelijks betrokken was bij de vechtpartij en dat hij het veld spoedig na het uitbreken daarvan heeft verlaten. Lijnrecht daartegenover staan de verklaringen van de in deze procedure aan de zijde van de Staat gehoorde getuigen die erop neer komen dat [gedaagde sub 3] van meet af aan actief betrokken was bij de vechtpartij.
De verklaringen van [slacht[getuige 3] en [getuige 4] zijn overtuigend en op relevante punten in overeenstemming met de verklaringen die zij destijds in het kader van de strafzaak hebben afgelegd. Dat [slacht[getuige 3] en [getuige 4] zich thans minder details herinneren dan destijds komt de rechtbank, gegeven het tijdsverloop van ruim drieënhalf jaar, begrijpelijk voor en doet aan hun geloofwaardigheid niet af. Aan de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] valt op zichzelf ook niets af te doen. Echter, gegeven hun (vriendschappelijke) relatie met (de vader van) [gedaagde sub 3], bestaat er reden die verklaringen met meer terughoudendheid te bezien. Dit geldt uiteraard nog eens te meer voor de eigen verklaring van [gedaagde sub 3]. [gedaagde sub 3] verwijst nog naar de ten gunste van hem afgelegde verklaringen in de strafprocedures. Daaraan komt echter in deze procedure geen doorslaggevende betekenis toe, reeds omdat in het kader van die strafprocedures minstens zoveel getuigenverklaringen zijn afgelegd ten nadele van [gedaagde sub 3].
2.4. Bij deze stand van zaken, waarbij er in ieder geval geen reden bestaat meer geloof te hechten aan de verklaringen die aan de zijde van [gedaagde sub 3] zijn afgelegd en de balans dus niet ten gunste van hem doorslaat, moet worden geoordeeld dat [gedaagde sub 3] niet is geslaagd in het ontzenuwen van het aan het strafvonnis van 21 januari 2005 ontleende dwingende bewijs dat hij aanwezig was bij en een wezenlijke bijdrage heeft gehad in de geweldpleging jegens [slachtoffer 1] en [slacht[getuige 3]. Daarmee staat de betrokkenheid van [gedaagde sub 3] bij de vechtpartij met [slachtoffer 1] en [slacht[getuige 3] vast en geldt dat (rov. 4.5. van het vonnis van 21 februari 2007) ook [gedaagde sub 3], naast [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1], op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van de mishandeling van [betrokkene].
2.5. De rechtbank had reeds eerder geoordeeld (rov. 4.10. en verder van het vonnis van 21 februari 2007) dat de vordering van de Staat, behoudens de gevorderde buitengerechtelijke kosten, ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] toewijsbaar is, hetgeen gelet op het voorgaande, nu ook voor [gedaagde sub 3] geldt. Dit betekent dat aan reeds verschenen schade de gevorderde loonkosten ad € 8.536,28 en de kosten van de geneeskundige behandeling en revalidatie ad € 77.114,33 zullen worden toegewezen en voorts dat de gevorderde verklaring voor recht voor mogelijke schade in de toekomst zal worden toegewezen.
2.6. Wat betreft de wettelijke rente geldt ten aanzien van [gedaagde sub 1] dat deze - bij gebreke aan betwisting van het gevorderde in 6.11 e.v. van de dagvaarding - vanaf 8 december 2004 verschuldigd is over € 6.026,41 (loonkosten) en € 54.440,73 (kosten geneeskundige behandeling). Over het restant aan loonkosten en kosten van geneeskundige behandeling is [gedaagde sub 1] de wettelijke rente verschuldigd met ingang van 14 dagen vanaf de dag der dagvaarding. Ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] geldt dat zij over de volledige verschenen schade de wettelijke rente verschuldigd zijn vanaf veertien dagen na de dag der dagvaarding.
2.7. [gedaagde c.s.] zallen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- dagvaarding € 145,84
- vast recht 2.005,00
- getuigenkosten 25,80
- salaris procureur 6.394,50 (4,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 8.545,3414
Nu door de Staat niet is gesteld dat de voorwaardelijk aan getuige [slacht[getuige 3] toegekende taxe van € 50,-- definitief is geworden, is dit bedrag bij de kostenveroordeling buiten beschouwing gelaten.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart voor recht dat [gedaagde c.s.] gehouden zijn om aan de Staat te vergoeden al hetgeen de Staat in verband met de mishandeling van [betrokkene] heeft en nog zal uitkeren op grond van de rechtspositieregeling van [betrokkene];
3.2. veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.536,28 en € 77.114,33, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in rov. 2.6. over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag,
3.3. veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 8.571,14, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling,
3.4. verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2008.