zaaknummer / rolnummer: 146665 / HA ZA 06-1823
Vonnis van 16 januari 2008
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur en advocaat mr. J. Zeegers te Ede,
de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amsterveen,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. J. Simons te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Fortis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 mei 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 11 juni 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 augustus 2007
- de conclusie na getuigenverhoor
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het vonnis van 2 mei 2007 heeft de rechtbank [eiseres] belast met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt van het onzorgvuldig handelen van Super de Boer, welke bewijsopdracht tevens omvat het bewijs van de stelling van [eiseres] dat zij in de supermarkt (en niet daarbuiten) is uitgegleden doordat de vloer glad was.
2.2. Aan de zijde van [eiseres] zijn gehoord zijzelf, haar zoon [getuige], [getuige 2] en [getuige 3]. Aan de zijde van Fortis zijn als getuigen gehoord [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6], allen destijds en ook op de bewuste dag werkzaam bij de betreffende vestiging van Super de Boer in [woonplaats]. [getuige 5] en [getuige 6] werken daar nog steeds. [eiseres]’ verklaring moet worden aangemerkt als een partijgetuigenverklaring ten aanzien waarvan in artikel 164 lid 2 Rv besloten ligt dat die verklaring geen bewijs te haren voordele kan opleveren, indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken.
2.3. Over de ligging van de mat ten opzichte van de schuifdeuren hebben de getuigen aan de zijde van [eiseres] het volgende verklaard:
[eiseres]:
‘(…) Ik liep naar de uitgang van de supermarkt. De mat lag scheef. (…)De mat lag zeker een meter van de deuren. (…) ’.
[getuige]:
‘(…) Volgens mij lag die mat een beetje bij de deuren. (…) De mat lag ook minder ver van de schuifdeuren dan op de foto was afgebeeld. De mat lag maar een klein stukje van de schuifdeuren. Er lag ongeveer een halve tegel tussen de mat en de schuifdeuren. Toen ze was gevallen lag ze op de tegels en niet op de mat. (…)’.
[getuige 3]:
‘(…). De mat lag zeker een meter van de deuren naar buiten. Ik denk dat de mat zo’n drie à vier tegels van de schuifdeuren lag, eerder vier dan drie. (…)’.
[getuige 2]:
‘(…) De mat lag wel bij de uitgang maar scheef, niet recht voor de uitgang. Ik kan niet meer zeggen of het gat tussen de mat en de schuifdeuren nou een meter of vijftig centimeter was, maar het was in ieder geval groot genoeg voor een gevaarlijke situatie. (…) Ik kan na zo lange tijd niet meer aangeven hoeveel tegels er tussen de schuifdeuren en de mat zichtbaar waren. Ik weet in ieder geval zeker dat er een open stuk tussen de mat en de schuifdeuren was. (…) ’.
[getuige 2] en [getuige 3] verklaren duidelijk, stellig en eensluidend dat er een wezenlijke ruimte was tussen de mat en de schuifdeuren. De verklaring van [eiseres] zelf sluit daarbij geheel aan en wordt dus door deze beide verklaringen bevestigd. De verklaring van [getuige], die wat minder helder is over de afstand tussen de mat en de schuifdeuren, doet aan die consistente verklaringen niet af.
2.4. De verklaringen van [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] wegen hiertegen onvoldoende op. Over de ligging van de mat ten opzichte van de schuifdeuren hebben zij het volgende verklaard:
[getuige 4]:
‘(…) Ik kan mij nu niet meer herinneren waar de mat destijds lag en ook niet meer wat de toestand van de vloer was (…) Hoe de mat ten tijde van de val lag, weet ik ook als ik die foto zie niet meer. (…) Ik weet wat ik destijds schriftelijk heb verklaard, maar uit eigen herinnering weet ik niet meer waar mevrouw precies lag. (…)’.
[getuige 5]:
‘ (…) De mat lag bij de ingang. Die lag normaal voor de ingang, in het midden van het pad. Die mat ligt er altijd en wij hebben opdracht die steeds goed op de plaats te houden. Of de mat ten tijde van de val helemaal precies goed lag, weet ik niet meer. (…) U toont mij foto 6 (…) Tijdens de val lag de mat dichter bij de deur dan op die foto. Hoeveel dichterbij weet ik niet, maar in elk geval niet zo ver weg. (…) ’.
[getuige 6]:
‘(…) De mat lag onder mevrouw. Mevrouw lag op de mat tussen de deuren en die deuren bleven open, omdat kennelijk de sensor continue het signaal kreeg dat er zich iets tussen bevond. Officieel hoort er zo’n tien centimeter ruimte te zijn tussen de ingang en de mat, anders komt de mat tussen de deuren. (…) Ik heb zelf een aantal keer de mat teruggetrokken omdat die een stukje verder lag. (…)’.
Waar [getuige 6] heeft verklaard dat de mat tussen de deuren lag heeft zijn collega [getuige 5], die gelijk met hem arriveerde – maar pas nadat in ieder geval [getuige 3] en [zoon van eiseres] ter plaatse waren –, over de afstand tussen de mat en de schuifdeuren slechts verklaard dat de mat dichterbij lag dan op foto 6 (waar de mat zo’n drieënhalve tegel van de schuifdeuren lag) stond afgebeeld. Dat de mat tussen de schuifdeuren, zoals [getuige 6] heeft verklaard, lag heeft zij echter niet verklaard. [getuige 4] heeft destijds schriftelijk verklaard dat de mat op 5 à 10 centimeter afstand van de schuifdeuren lag. Aan deze schriftelijke verklaring komt op zichzelf vrije bewijskracht toe. Echter, nu zij dit als getuige onder ede niet heeft kunnen bevestigen, kan ook in de getuigenverklaring van [getuige 4] geen steun worden gevonden voor de verklaring van [getuige 6]. Daarmee staat de verklaring van [getuige 6] min of meer op zichzelf en legt deze onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de consistente en eensluidende verklaringen aan de zijde van [eiseres]. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de mat op een wezenlijke afstand van de schuifdeuren lag.
2.5. Over de toestand van de vloer hebben de getuigen aan de zijde van [eiseres] het volgende verklaard:
[eiseres]:
‘(…)De vloer was nat en modderig. (…)’
[getuige]:
‘(…) Er was die dag onweer. Zowel de mat als de vloer waren modderig. (…). Mijn moeder is gevallen door de nattigheid en doordat de mat scheef lag.(…)’
[getuige 3]:
‘ (…) Het was er erg modderig. Het was duidelijk dat ze was uitgegleden. Je zag namelijk in de modder een streep, een glijspoor, en aan het eind van die streep lag een herfstblad.(…)’
[getuige 2]:
‘(…) Ik zag dat het een grote glijbaan was. Ik zag modder en alles was drijfnat. Omdat het ook nog schuin afliep en de mat te klein was vond ik het niet vreemd dat ze was uitgegleden en een wonder dat er niet meer mensen waren gevallen. (…) De vloer was zwart en modderig. Het hele gebied, ook naast de mat en de winkel in was modderig. Ook de mat was modderig. [eiseres] lag deels op de mat en deels op de vloer. Ik heb geen sporen gezien in de modder. (…)’
2.6. De getuigen aan de zijde van Fortis hebben over de toestand van de vloer het volgende verklaard:
[getuige 4]:
‘(…) Wel weet ik nog dat wij continue moesten zorgen voor de juiste plaats van de mat en een schone ingang. Daar was de supermarkt streng op. (…) Ook weet ik nu niet meer wanneer de laatste veeg- of dweilbeurt bij de ingang heeft plaatsgevonden.(…)’
[getuige 5]:
‘(…) Er was geen nattigheid op de vloer, maar het was wel slecht weer. Er werd echter heel vaak schoongemaakt.(…)’
[getuige 6]:
‘(…) Het was die dag vervelend herfstweer met de wind op de deur en er kwam blad binnen. Daarom werd de vloer de hele dag bijgehouden.(…)’
2.7. De verklaring van [getuige 5] legt onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de consistente en eensluidende verklaringen van de getuigen aan de zijde van [eiseres] dat het nat en modderig was. Voor [getuige 5]’ verklaring dat de vloer niet nat was, bestaat onvoldoende steun. Ook wanneer wordt aangenomen dat, zoals [getuige 4] eerder schriftelijk heeft verklaard, er 10 minuten eerder nog was geveegd, laat dit de mogelijkheid onverlet dat de vloer 10 minuten later nat en modderig was. Gegeven de hiervoor aangenomen ligging van de mat, het slechte weer en het feit dat er in een supermarkt continue mensen plegen in en uit te lopen, lijkt het ook veeleer waarschijnlijk dat de vloer zich in natte en modderige toestand bevindt dan dat deze droog is. Ook in zoverre volgt de rechtbank [eiseres].
2.8. Over de plek van het ongeval is aan de zijde van [eiseres] het volgende verklaard:
[eiseres]:
‘(…) Ik liep deels over de mat. Toen ik van de mat afkwam gleed ik uit. (…) Ik gleed uit op het gedeelte waar geen mat lag en waar het glad was.(… )Ik lag erg onhandig, mensen moesten met een boog om mij heen, maar ik lag absoluut niet buiten de supermarkt. (…)’
[getuige]:
‘(…) Toen zag ik dat ze op de grond viel. Ze viel op haar zij. Dit was binnen in de supermarkt en niet buiten. Ze lag met haar hele lichaam ook binnen in de supermarkt en niet buiten. De vloer waarop ze viel was wit met tegels met zwart ertussen. (…) Mijn moeder gleed toen ze van de mat naar de vloer wilde gaan. (…)’
[getuige 3]:
‘(…) Ik keek richting de uitgang en zag [voornaam] ([eiseres]) liggen, [zoon van eiseres] stond er bij. Ik liet mijn boodschappen staan en ging er meteen naar toe. Ze lag in het portaal (…) Ze lag voor de schuifdeuren naar buiten, maar ze lag zeker niet buiten, ze lag binnen.(…)’
[getuige 2]:
‘(…) Toen ik bij de ingang aankwam zag ik [eiseres] liggen.(…) Ze lag helemaal binnen en dus niet buiten. (…)’
2.9. Aan de zijde van Fortis is op dit punt het volgende verklaard:
[getuige 4]:
‘(…) Mevrouw lag op de grond bij de ingang. Ik heb gekeken of ik nog wat voor haar kon doen en ik weet dat ik drinken ben gaan halen ter geruststelling van haar nog jonge zoontje. (…) Ik kan mij nu niet meer herinneren (…) waar mevrouw precies lag. (…)’
[getuige 5]:
‘(…) De val heb ik niet zien gebeuren. Ik weet nog dat mevrouw schuin voor de ingang lag, die zij volledig blokkeerde, met haar onderbenen buiten. (…) Ik heb verklaard dat mevrouw met haar benen gedeeltelijk buiten lag. De schuifdeuren stonden open. Ik weet niet of ze vast waren gezet. Ik weet wel dat er na de val eigenlijk niemand meer goed langs kon (…)’
[getuige 6]:
‘(…) Er lag een mevrouw op de grond. Ze lag tussen de deuren, waar de mat ook lag, met een been buiten. Mevrouw blokkeerde feitelijk de ingang. (…)’
2.10. De rechtbank neemt eveneens als bewezen aan dat [eiseres] op dat tussengelegen deel van de vloer is uitgegleden, dus in de supermarkt en niet daarbuiten. [zoon van eiseres] heeft immers verklaard dat hij dit heeft zien gebeuren. [eiseres] zelf heeft verklaard dat zij in de supermarkt is uitgegleden. [g[getuige 3] verklaart (eerder al, 2.5.) over een glijspoor dat zij heeft waargenomen. [getuige 2] heeft dat glijspoor weliswaar niet gezien zoals Fortis in haar antwoordconclusie (onder 11) opmerkt, maar hij arriveerde ook pas enige tijd later. Geen van de getuigen aan de zijde van Fortis heeft [eiseres] zien vallen. Zij arriveerden allen pas nadat [zoon van eiseres] en [getuige 3] ter plaatse waren. Ook als het ten slotte zo is dat, zoals [getuige 6] en [getuige 5] hebben verklaard, [eiseres] ten dele – met een of beide onderbenen – buiten lag, laat dit nog onverlet dat zij in de supermarkt is uitgegleden.
2.11. Op het punt van de waarschuwingsborden staan de getuigenverklaringen aan weerszijden lijnrecht tegenover elkaar. Alle getuigen aan de zijde van [eiseres] verklaren dat er die dag geen waarschuwingsborden stonden, terwijl [getuige 6] en [getuige 5] – [getuige] weet het zich niet meer te herinneren – hebben verklaard dat die borden er die dag wel stonden. De rechtbank laat dit twistpunt voor wat het is. Ook als er borden zouden hebben gestaan, acht de rechtbank de situatie zoals die hiervoor als bewezen is aangenomen – een mat die een wezenlijk deel van de schuifdeuren aflag waartussen een natte en modderige tegelvloer lag die aflopend was – op zichzelf reeds dermate gevaarzettend, terwijl het treffen van veiligheidsmaatregelen – een grotere of niet verschuifbare mat – als weinig bezwaarlijk moet worden beschouwd, dat reeds op grond daarvan wordt geoordeeld dat Fortis onzorgvuldig heeft gehandeld en Fortis dus aansprakelijk is voor de gevolgen van het [eiseres] op 25 oktober 2003 overkomen ongeval. Fortis lijkt nu, nadat een tussenvonnis is gewezen waarin is aangenomen dat sprake was van een aflopende tegelvloer, te bestrijden (antwoordconclusie na getuigenverhoor onder 25) dat de vloer ten tijde van het ongeval afliep. Gelet daarop en op het feit dat de vloer thans, na een recente verbouwing in deze vestiging van Super de Boer niet meer aflopend is, mocht van Fortis in dit stadium van de procedure ten minste worden gevergd dat zij deze stelling nader had onderbouwd. Fortis heeft dit echter nagelaten, zodat de rechtbank er, zoals zij in het vorige vonnis voorlopig heeft aangenomen, thans bij gebreke aan andersluidende informatie, bij zal blijven dat de vloer schuin afliep. Ook de precieze regelmaat van het schoonhouden van de vloer legt te weinig gewicht in de schaal omdat dit op zichzelf onvoldoende is om gevaarlijke situaties te voorkomen. Zoals hiervoor is overwogen, kan er immers bij slecht weer in een kort tijdsbestek een gevaarlijke situatie ontstaan waaraan regelmatig dweilen en vegen niet voldoende afdoet.
2.12. [eiseres] heeft gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Fortis aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade. Daarvoor is vereist dat de mogelijkheid aannemelijk is dat zij schade heeft geleden. Nu moet worden aangenomen dat [eiseres] enige schade heeft geleden – in ieder geval (mogelijk beperkte) immateriële schade – is aan dat vereiste voldaan, en zal de vordering worden toegewezen. Aan het eerder aangekondigde deskundigenonderzoek in verband met de causaliteit tussen de schade aan de knie en het ongeval, komt de rechtbank niet toe.
2.13. Fortis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,87
- getuigentaxe 5,60
- betaald vast recht 62,00
- in debet gesteld vast recht 186,00
- salaris procureur 1.808,00 (4 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.146,47
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart voor recht dat Fortis aansprakelijk is voor door [eiseres] geleden materiële en immateriële schade in verband met het haar op 25 oktober 2003 overkomen ongeval in de Super de Boer te [woonplaats],
3.2. veroordeelt Fortis in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.146,47 te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer;
3.3. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2008.