RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/106
Uitspraakdatum: 18 oktober 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, Apeldoorn, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser de volgende naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) en boetebeschikkingen opgelegd:
Aanslagnummer Tijdvak MRB Boete
Inzake de Volvo [00-AA-BB]
[000].Y.0.90001 7 aug. 2000 t/m 6 feb. 2001 € 658 € 658
[000].Y.1.90001 7 feb. 2001 t/m 6 feb. 2002 € 1290 € 1290
[000].Y.2.90002 7 feb. 2002 t/m 6 feb. 2003 € 1279 € 1279
Inzake de Volvo [01-AA-BB]
[000].Y.0.90002 7 okt. 2000 t/m 6 okt. 2001 € 1189 € 1189
[000].Y.1.90002 7 okt. 2001 t/m 6 okt. 2002 € 1177 € 1177
[000].Y.2.90001 7 okt. 2002 t/m 6 okt. 2003 € 1180 € 1180
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 december 2006 de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 18 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 19 december 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2007 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door drs. [gemachtigde] en de dochter van eiser. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [A], tot bijstand vergezeld van [B].
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser en zijn echtgenote, [C], zijn firmanten van V.o.f. [D] te [Z] (hierna: de vof). De activiteiten van de vof bestaan uit de exploitatie van een taxibedrijf, een garage en een fietsenhandel. Het taxibedrijf richt zich op personenvervoer. Dit betreft hoofdzakelijk zieken- en zogenoemd straatvervoer. Voor de taxiritten worden twee personenauto’s gebruikt, te weten een Volvo V70 met kenteken [00-AA-BB] (hierna: Volvo V70) en een Volvo 940 met kenteken [01-AA-BB] (hierna: Volvo 940) (de Volvo V70 en de Volvo 940, hierna gezamenlijk te noemen: de Volvo’s).
Volgens de kentekenregistratie is eiser vanaf 7 augustus 2000 houder van de Volvo V70. De datum van het kentekenbewijs deel I van deze auto is 7 augustus 2000. Vanaf 11 juli 1996 staat eiser als houder geregistreerd van de Volvo 940. De datum waarop het kentekenbewijs deel I voor deze auto is afgegeven is 7 juli 1993.
Met inachtneming van het besluit van de staatssecretaris van 6 juli 2000 (nr. WV2000/413M, later vervangen door het besluit van 27 juli 2001, nr. CPP2001/2033M) is aan de vof voor drie tijdvakken vooraf en ineens voorwaardelijk teruggaaf belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) verleend ter zake van de Volvo V70. Voor de Volvo 940 is de BPM jaarlijks achteraf teruggegeven conform de regeling van artikel 16 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM).
Op 21 december 2004 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de verleende teruggaven BPM, waarvan op 20 januari 2005 een rapport is opgemaakt. In dit rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
‘ (…)
1 Reikwijdte van het onderzoek
(…)
Tijdens het onderzoek heb ik alleen beoordeeld of aan alle voorwaarden die met betrekking tot deze teruggaven zijn gesteld is voldaan over de jaren 2000 tot en met heden. Onderzocht zijn de teruggaven BPM van de auto’s met kenteken:
- [00-AA-BB]
- [01-AA-BB] voor deze auto is in het verleden voor 6-7-2000 onder die regeling BPM teruggevraagd.
(…)
4 Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM)
4.3 Bevindingen onderzoek
De vennootschap heeft de rittenstaten en de urenstaten bewaard, zij het dat de rittenstaten incompleet zijn en na opnieuw zoeken nog niet compleet waren voor inzage. Dit geldt voor de jaren 2001 t/m heden. Van 2000 heb ik geen rittenstaten gezien.
De rittenstaten welke ik wel gezien heb zijn niet volledig ingevuld, soms zijn er geen kilometerstanden gevuld en soms alleen de laatste drie cijfers. Wel is de ritomschrijving goed omschreven. Kilometers voor privé heb ik niet gevonden. De kilometers op jaarbasis zijn enigszins te benaderen en deze kilometers komen weer overeen met de gegevens uit de Nationale autopas. Hiervan is geen kopie geleverd gekregen omdat hieraan kosten verbonden zijn. Zonodig kan dit altijd geleverd worden.
Aangezien dat de boekhouding over 2003 nog niet uitgewerkt is kon er niet met recente gegevens een benadering gemaakt worden. Het onderhoud van de taxi’s doet de heer [X] zelf met uitzondering van specifieke handelingen als bijvoorbeeld de aandrijfriem.
Er is voor de auto [00-AA-BB] niet aangetoond dat er over de periode 3-8-2000 t/m 2-8-2003 recht bestaat op teruggaaf BPM. Dit betekent dat over 3 jaren de BPM moet worden terugbetaald. Er is een teruggaaf geweest van € 13.940,--, dit bedrag moet geheel worden terugbetaald.
Correctie BPM € 13.940,--.
Van de auto [01-AA-BB] is de BPM onder de jaarlijkse teruggaaf verleend.
Ik concludeer dat voor de genoemde auto’s niet aangetoond is dat deze geheel of nagenoeg geheel zijn gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000. (…)’.
Met de in het rapport boekenonderzoek onder ‘1. Reikwijdte onderzoek’ vermelde periode (2000 tot en met heden) is bedoeld 2000 tot en met 23 november 2004. Dit is de datum van de eerste controledag.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het onderzoek is op grond van artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) met dagtekening 11 februari 2005 een naheffingsaanslag BPM ten bedrage van € 13.940 aan de vof opgelegd. Deze naheffingsaanslag heeft betrekking op de teruggaven BPM die voor de Volvo V70 zijn verleend. Voor de Volvo 940 is geen naheffingsaanslag BPM opgelegd.
Tevens heeft verweerder op grond van artikel 76 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) met dagtekening 14 april 2005 de onderhavige naheffingsaanslagen MRB en boetebeschikkingen aan eiser opgelegd. Deze hebben betrekking op beide Volvo’s.
Bij brieven van 25 april 2005 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslagen MRB en de boetebeschikkingen. Verweerder heeft deze bezwaarschriften op 26 april 2005 ontvangen.
Op 23 juni 2005 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig eiser en zijn toenmalige gemachtigde. In het verslag van dit hoorgesprek is onder meer het volgende vermeld:
Afspraak
(…)
Dhr. [X] moet uiterlijk 1 oktober 2005 via omzetverantwoording (overzichtelijk in ‘Excel’) voor het kalenderjaar 2003 voor beide kentekens aannemelijk maken dat aan het geheel of nagenoeg geheel criterium is voldaan. Dat jaar zal dan als representatief gelden voor de gehele controleperiode.
Als dhr. [X] met een ander voorbeeldjaar wil komen, moet hij dat gemotiveerd voorstellen.
Bij brief van 28 oktober 2005 heeft de toenmalige gemachtigde van eiser de over het jaar 2001 opgestelde administratie aan verweerder toegestuurd. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
Cliënt heeft de administratie opgesteld over het jaar 2001. De reden dat voor dit jaar is gekozen is gelegen in het feit dat over dit jaar de minste gegevens ontbraken.
Wij wijzen u erop dat de administratie door cliënt is opgesteld, zonder enige bemoeienis van onze zijde. Door is ons is geen accountantscontrole gericht op het geven van een verklaring van getrouwheid toegepast op bijgaande kilometeradministratie en onderliggende gegevens.
Eiser heeft een overzicht overgelegd waarin het percentage van de gereden kilometers personenvervoer is becijferd op 95,11% Volgens dit overzicht is hierbij uitgegaan van:
- de rittenstaten vanaf 6 maart 2001 tot en met 31 december 2001 van de Volvo’s;
- de agenda over deze periode. Dit omdat een aantal ritten in deze periode niet is ingevuld op de rittenstaten. Eiser geeft aan dat deze zoveel mogelijk zijn achterhaald uit de agenda van 2001;
- de met de Volvo’s gereden kilometers van 1 april 2001 tot en met 31 december 2001;
- de agenda van 1 januari 2001 tot en met 5 maart 2001. Hierbij merkt eiser op dat niet voor iedere rit is bijgehouden welke auto is ingezet en dat ad hoc ritten niet worden genoteerd. Van laatstgenoemde ritten is alleen een aantekening in de agenda gemaakt als zo’n rit niet contant is betaald. Tevens geeft eiser aan dat de kilometerstanden van de Volvo’s per 1 januari 2001 niet bekend zijn.
In de begeleidende brief, gedagtekend 28 september 2005, van eiser aan verweerder is onder meer vermeld:
‘ (…)
Pas op 27 september jl. ontvingen wij van ons accountantskantoor een fax met uw verslag van het hoorgesprek op 23 juni.
Helaas bleek ons toen pas dat specifiek om gegevens van 2003 werd gevraagd. Gezien het korte tijdsbestek zien wij geen kans om deze gegeven voor u in Excel te verwerken.
Indien gewenst kunnen wij u op termijn de beschikbare gegevens van 2003 doen toekomen.
(…)’
Bij uitspraken op bezwaar van 1 december 2006 heeft verweerder de bezwaren van eiser afgewezen.
Bij brief van 18 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 19 december 2006, heeft eiser beroep ingesteld.
In beroep heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt dat de naheffingsaanslagen MRB ten onrechte zijn opgelegd, de kilometeradminstratie van 2005 overgelegd. Tevens heeft hij voor de jaren 2002, 2003 en 2004 de zogenoemde interpolatiemethode toegepast. In het beroepschrift is hierover het volgende vermeld:
‘(…)
Interpolatie 2002/2003/2004
Aangezien de rittenadministratie over 2002, 2003 en 2004 niet geheel compleet is, dient op een andere wijze aannemelijk te worden gemaakt, dat de Volvo’s geheel of nagenoeg geheel gebruikt worden voor het taxivervoer. In dit kader is gebruik gemaakt van de zogenaamde interpolatie methode.
In deze methode worden de jaarlijks gereden autokilometers benaderd vanuit de kilometerstanden volgens de NAP autopas (zie bijlage 9). Hierbij wordt de laatst bekende geregistreerde kilometerstand voor het begin van het desbetreffende jaar en de eerste geregistreerde kilometerstand na afloop van het desbetreffende jaar genomen. Vervolgens kan het theoretisch aantal autokilometers in dat jaar worden afgeleid (geïnterpoleerd).
Hierna wordt het aantal taxikilometers berekend vanuit de omzet taxi zoals blijkt uit de jaarrekeningen 2002, 2003 en 2004 (zie bijlage 10). Deze taxi omzet wordt vervolgens gedeeld door een gemiddelde kilometerprijs. Deze gemiddelde kilometerprijs zal voor 2002, 2003 en 2004 tussen de € 0,64 (2001) en € 0,85 (2005). Ervan uitgaande dat het gemiddeld prijspeil constant is verlopen tussen 2001 en 2005, kan de gemiddelde kilometerprijs voor de jaren 2002, 2003 en 2004 worden vastgesteld op € 0,69, € 0,75 en € 0,81.
Uit de berekening in bijlage 8 wordt aannemelijk gemaakt dat de Volvo’s voor meer dan 90% voor taxi doeleinden zijn gebruikt.
(…)’.
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht naheffingsaanslagen MRB en boetebeschikkingen aan eiser heeft opgelegd.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser in de tijdvakken waarover verweerder heeft nageheven, de Volvo’s voor ten minste 90% heeft gebruikt voor taxivervoer.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 72, lid 1, onder n, van de Wet MRB bepaalt dat vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldige vergunning, dan wel voorzover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.
Artikel 76, eerste lid, van de Wet MRB bepaalt dat bij constatering van het feit dat met betrekking tot een motorrijtuig ten onrechte een vrijstelling van belasting is verleend dan wel niet wordt voldaan aan de voor een vrijstelling gestelde voorwaarden, de belasting kan worden nageheven.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarde van artikel 72 van de Wet MRB dat de personenauto geheel of nagenoeg geheel, dat wil zeggen voor ten minste 90%, is gebruikt voor taxivervoer.
Eiser betwist niet dat zijn kilometeradministratie gebreken vertoont. Hij is echter van mening dat uit de kilometeradministratie van 2001 kan worden afgeleid dat de Volvo’s in 2001 voor meer dan 90% zijn gebruikt voor taxivervoer. Daarnaast is eiser van mening dat met behulp van de kilometeradministratie van 2001 en 2005 en de zogenoemde interpolatiemethode het gebruik van de Volvo’s over de jaren 2002 en 2003 kan worden berekend. Volgens eiser is hiermee voldoende bewijs geleverd dat de Volvo’s in de periode in geding voor meer dan 90% voor taxidoeleinden zijn gebruikt.
De rechtbank stelt voorop dat de last om de norm van 90% aannemelijk te maken op eiser rust.
Met betrekking tot het jaar 2001 overweegt de rechtbank dat eiser achteraf een kilometeradministratie heeft opgemaakt. Deze kilometeradministratie is opgemaakt aan de hand van de rittenstaten voor de periode 6 maart 2001 tot en met 31 december 2001. Tevens is daarvoor gebruik gemaakt van de agenda 2001. Eiser heeft met betrekking tot de agenda opgemerkt dat hierin niet voor iedere rit is bijgehouden welke auto is ingezet en dat ad hoc ritten niet worden genoteerd. Alleen bij niet-contante betaling wordt een aantekening in de agenda gemaakt. De rittenstaten voor de periode 1 januari 2001 tot en met 5 maart 2001 ontbreken. Ook is de kilometerstand van de Volvo’s op 1 januari 2001 niet bekend.
De rechtbank is van oordeel dat eiser voor het jaar 2001 niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Er ontbreken teveel gegevens waardoor het betoog van eiser gaat berusten op teveel aannames. Eiser heeft geen objectieve, verifieerbare gegevens overgelegd aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de Volvo’s in het jaar 2001 voor minder dan 10% zijn gebruikt voor ander vervoer dan taxivervoer.
Met betrekking tot de jaren 2000, 2002 en 2003 overweegt de rechtbank als volgt.
Over deze jaren is geen kilometeradministratie overgelegd. Het enige wat over die jaren bekend is, is de omzet die is behaald met het taxibedrijf en de kilometerstanden op enkele data in die jaren als vermeld in de Nationale Autopas.
Met betrekking tot de berekeningsmethode van eiser, inhoudende dat het aantal taxikilometers in 2002 en 2003 kan worden berekend vanuit de omzet die in die jaren is behaald met de taxi’s (hierna: taxi-omzet), overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser berekent het aantal taxikilometers door de taxi-omzet te delen door de gemiddelde ritprijs per kilometer. De gemiddelde ritprijs per kilometer voor 2002 en 2003 berekent hij door uit te gaan van de gemiddelde ritprijs die hij heeft berekend aan de hand van de kilometeradministratie van 2001 en 2005.
Zoals hiervoor reeds overwogen ontbreken in de kilometeradministratie over 2001 teveel gegevens om een betrouwbare weergave te kunnen vormen van het aantal taxikilometers in 2001. Gelet hierop kan deze administratie evenmin dienen als basis voor de berekening van het aantal taxikilometers in 2002 en 2003.
Tevens gaat eiser er in zijn berekening vanuit dat de gemiddelde ritprijs in de jaren 2001 tot en met 2005 een constante stijgende lijn heeft laten zien. Een onderbouwing voor deze aanname heeft eiser echter niet gegeven.
Ook de stelling van eiser dat de kilometeradministratie van 2005 als onderbouwing kan dienen voor het gebruik van de Volvo’s in 2002 en 2003, volgt de rechtbank niet. Dat, zoals eiser stelt, uit deze administratie blijkt dat het aantal privé kilometers in 2005 nagenoeg nihil is, wil niet zeggen dat dit ook geldt voor andere jaren.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat een deugdelijke kilometeradministratie en een betrouwbare berekening van het aantal taxikilometers ontbreken. Eiser heeft derhalve ook voor de jaren 2000, 2002 en 2003 niet aannemelijk gemaakt dat de Volvo’s voor ten minste 90% zijn gebruikt voor taxivervoer.
De stelling van eiser, dat uit het controlerapport blijkt dat er geen privé kilometers met de Volvo’s zijn gereden, kan de rechtbank niet volgen. Hierin is slechts vermeld ‘Kilometers voor privé heb ik niet gevonden.’ Dit betekent echter niet dat in het controlerapport het standpunt zou zijn ingenomen dat er met de Volvo’s niet privé is gereden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht MRB heeft nageheven over de in geding zijnde tijdvakken. De omstandigheid dat eiser in die periode ook beschikte over andere vervoermiddelen leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat het gebruik van deze andere vervoermiddelen niet in de weg staat aan het gebruik van de Volvo’s voor ander vervoer dan taxivervoer.
Met betrekking tot de opgelegde boetes overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de artikelen 77e en 37 van de Wet MRB is artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing. Artikel 67c van de AWR bepaalt dat verweerder een (verzuim)boete kan opleggen indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan, niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald. Deze boete bedraagt, mede gelet op paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, ten hoogste 100 percent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald, met een minimum van € 45 en een maximum van € 4.537.
Eiser heeft in dit verband gesteld dat de boetes moeten komen te vervallen, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 40.518, VN 2006/62.4. De gedraging van de adviseur kan niet toegerekend worden aan eiser, zo stelt hij.
De rechtbank stelt voorop dat nu hiervoor is overwogen dat de naheffingsaanslagen MRB terecht zijn opgelegd, de MRB niet (tijdig) is betaald, zodat sprake is van een betalingsverzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR. In het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2007, nr. 42.687, NTFR 2007/1077, is overwogen dat dit verzuim aan de belastingplichtige kan worden toegerekend. Dit staat echter niet in de weg aan een beroep van eiser op AVAS (afwezigheid van alle schuld). Hierbij is volgens de Hoge Raad van belang na te gaan of de belastingplichtige alle zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval echter niet voor. Eiser en niet zijn (toenmalige) adviseur heeft de onvolledige kilometeradministratie opgesteld die ertoe heeft geleid dat de naheffingsaanslagen MRB zijn opgelegd.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, de naheffingsaanslagen MRB terecht zijn opgelegd heeft verweerder terecht verzuimboetes opgelegd wegens het niet betalen van MRB. Echter, aangezien de boetes zijn aangezegd gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslagen MRB op 14 april 2005, is thans de redelijke termijn van artikel 6 EVRM overschreden. De overschrijding is korter dan een jaar. De rechtbank vermindert de aan eiser opgelegde boetes van in totaal € 6.773 (€ 658, € 1290, € 1279, € 1189, € 1177 en € 1180) daarom met 20% tot een bedrag van € 5.417 (€ 526, € 1032, € 1023, € 951, € 941 en € 944).
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken.
Eiser heeft vergoeding van de volgende proceskosten gevraagd: kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reiskosten en verletkosten.
De proceskostenveroordeling vindt plaats met inachtneming van artikel 8:75 van de Awb. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) nadere regels gesteld over de kosten waarop de proceskostenveroordeling betrekking kan hebben. De mogelijkheid van een proceskostenveroordeling is beperkt tot de in artikel 1 van het Bpb opgesomde kosten.
In artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Bpb is bepaald dat voor vergoeding in aanmerking komen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu eiser zich heeft laten bijstaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, worden de gevorderde kosten op dit punt toegekend. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase bestaat geen aanleiding nu op het moment dat uitspraak op bezwaar werd gedaan, de redelijke termijn van artikel 6 EVRM nog niet was overschreden.
In artikel 1, onder c, van het Bpb worden de reiskosten genoemd. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, sub c, van het Bpb, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel c van het Besluit tarieven strafzaken 2003 (BTSZ 2003), zal de rechtbank aan reiskosten een bedrag van € 14 toekennen (vergoeding op basis van openbaar vervoer, € 13,20 en vergoeding eigen vervoer, 4 kilometer naar station maal € 0,19).
In artikel 1, onder d, van het Bpb worden de verletkosten genoemd. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, sub d, van het Bpb, gelezen in samenhang met het BTSZ 2003, zal de rechtbank aan verletkosten € 150 toekennen (3 uur voor reistijd en het bijwonen van de zitting maal € 50).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de boetebeschikkingen betreft;
- vermindert de boetes tot een bedrag van € 5.417 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 808, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. L.B.M. Klein Tank en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier, op 18 oktober 2007.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.