ECLI:NL:RBARN:2007:BB1687

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
123292
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake verlies arbeidsvermogen en zelfredzaamheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een schadestaatprocedure waarbij de eiser, wonende te Ede, schadevergoeding vorderde van de onderlinge waarborgmaatschappij Univé Schade B.A. De procedure volgde op een ongeval waarbij de eiser arbeidsvermogensschade had geleden. De rechtbank beoordeelde de schade op basis van berekeningen die door Het Rekenbureau waren opgesteld. De eiser vorderde een bedrag van EUR 62.387,10 aan ongevalsgerelateerde arbeidsvermogensschade, alsook schadevergoeding voor verlies van zelfwerkzaamheid, kosten voor de vaststelling van schade, overige materiële schade en smartengeld. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser overgelegde berekening van de netto schade wegens verlies van arbeidsvermogen, vastgesteld op EUR 40.803,00, als uitgangspunt moest dienen. De totale schadevergoeding die aan de eiser werd toegewezen, inclusief smartengeld, kwam uit op EUR 56.686,14. De rechtbank veroordeelde Univé om aan de eiser een bedrag van EUR 13.001,08 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente over de nog niet betaalde delen van de schadevergoeding. Daarnaast werd Univé veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op EUR 16.802,90 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 123292 / HA ZA 05-227
Vonnis van 4 juli 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te Ede,
eiser,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. A.F. Collignon-Smit Sibinga te Amsterdam,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
UNIVÉ SCHADE B.A.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. M.T. Spronck te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en Univé genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 maart 2007
- de akte van [eiser]
- de akte van Univé
- de antwoordakte van Univé.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Ingevolge het laatste tussenvonnis hebben de partijen zich bij akte uitgelaten over de eventuele belastingverplichtingen van [eiser] met betrekking tot het vastgestelde bedrag aan ongevalsgerelateerde arbeidsvermogensschade (EUR 62.387,10), de contante waarde van het toekomstig verlies van zelfwerkzaamheid en de totale schade met inachtneming van alle eerdere beslissingen van de rechtbank.
arbeidsvermogensschade
2.2. [eiser] heeft Het Rekenbureau te Houten een berekening laten maken van de netto schade wegens verlies aan verdienvermogen die sluit op EUR 40.803,00. Univé heeft een eigen berekening overgelegd die neerkomt op EUR 38.867,67. Volgens Univé is Het Rekenbureau - ten onrechte - uitgegaan van de fiscale tabel 2006 en is dat een mogelijke oorzaak van het verschil. Verder vindt zij de berekening van Het Rekenbureau onvoldoende doorgrondelijk om de juistheid daarvan te kunnen vaststellen.
2.3. De verwijzing naar de fiscale tabel 2006 in het rapport van Het Rekenbureau staat in een algemene opsomming van uitgangspunten voor de berekening van een contante waarde. In die opsomming staan bijvoorbeeld ook het inflatie- en rendementspercentage en het heffingsvrij vermogen voor 2006 vermeld en die variabelen zijn bij de daarna in het rapport opgenomen, per schadejaar vervaardigde berekeningen van het netto arbeidsvermogensverlies niet gebruikt. Enkel op grond van die verwijzing kan dus zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden geconcludeerd dat bij de onderhavige berekening van de netto schade voor elk jaar van de fiscale tabel 2006 is uitgegaan. Opgemerkt wordt dat de door Het Rekenbureau gehanteerde bedragen wegens zelfstandigenaftrek ook niet de voor 2006 geldende bedragen zijn.
De kritiek van Univé met betrekking tot de inzichtelijkheid van de berekening van Het Rekenbureau deelt de rechtbank evenmin. Uit de immers per fiscaal jaar uitgesplitste berekeningen blijkt, anders dan uit de berekening van Univé, met welke overige fiscale componenten (naast de toepasselijke tarieven voor dat jaar, die kennelijk zijn toegepast) nog meer rekening is gehouden. Dat terecht met die overige componenten, zoals bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek, rekening is gehouden, is door Univé niet bestreden. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de door [eiser] overgelegde berekening tot uitgangspunt nemen en de netto schade wegens verlies van arbeidsvermogen begroten op EUR 40.803,00. Tot dit bedrag komt het gevorderde verlies aan arbeidsvermogen voor vergoeding in aanmerking.
2.4. De partijen zijn het erover eens dat dit een onbelaste vergoeding betreft. Daarom heeft Univé geen bezwaar gemaakt tegen de door [eiser] gevorderde belastinggarantie en die zal dan ook worden toegewezen.
verlies aan zelfwerkzaamheid
2.5. [eiser] en Univé hebben beiden op basis van de door de rechtbank vastgestelde uitgangspunten een berekening overgelegd van de toekomstige schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid. Die van [eiser] - ook vervaardigd door Het Rekenbureau - komt op EUR 1.285,00, die van Univé op EUR 1.322,41. Bij antwoordakte heeft Univé laten weten dat zij zich voor dit schadeonderdeel, gezien het marginale verschil, refereert aan het oordeel van de rechtbank. Daarom zal de rechtbank uitgaan van de berekening van Univé en de schade wegens verschenen en toekomstig verlies aan zelfwerkzaamheid begroten op (EUR 3.267,24 + EUR 1.322,41 =) EUR 4.589,65.
buitengerechtelijke kosten
2.6. [eiser] heeft voorts zijn vordering wegens buitengerechtelijke kosten nader toegelicht. Het gaat om een bedrag van in totaal EUR 4.918,00 inzake door zijn advocaat in de periode januari-augustus 2003 verrichte werkzaamheden, welke declaraties door Univé onbetaald zijn gelaten. Het door Univé bij antwoord daartegen gevoerde verweer acht [eiser] onterecht, aangezien het werkzaamheden zijn van vóór het moment - eind augustus 2003 - waarop duidelijk werd dat een gerechtelijke procedure zou moeten volgen. Univé heeft in aanvulling op haar bij antwoord gevoerde verweer nog nader verweer gevoerd. Zij blijft erbij alle redelijke buitengerechtelijke kosten al te hebben vergoed.
2.7. Uit de - op dit punt niet door [eiser] bestreden - conclusie van antwoord volgt dat Univé over de periode tot aan 1 januari 2003 in totaal EUR 8.846,86 aan buitengerechtelijke kosten heeft voldaan. De na die datum tot en met augustus 2003 gemaakte kosten zijn, anders dan [eiser] meent, niet zonder meer te beschouwen als buitengerechtelijke kosten enkel omdat zij zijn gemaakt vóór het moment waarop de gerechtelijke procedure in concreto in aantocht was. Veel van de verrichte werkzaamheden moeten, gelet op hun omschrijving, worden aangemerkt als werkzaamheden die hebben gediend ter instructie van de zaak, zo heeft Univé terecht aangevoerd. Ook is niet aannemelijk dat de buitengerechtelijke kosten voor zover die uitstijgen boven het reeds vergoede bedrag voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, mede in het licht van de uitkomst van deze procedure. Voor vergoeding van de gevorderde buitengerechtelijke kosten is in dit geval dan ook geen plaats.
kosten ter vaststelling van de schade
2.8. Wel komt voor vergoeding in aanmerking het bedrag van EUR 369,52 dat [eiser] heeft gevorderd in verband met de inschakeling van Het Rekenbureau. Tegen deze eisvermeerdering als zodanig heeft Univé zich niet verzet. Univé wordt niet gevolgd in haar opvatting dat [eiser] en zijn advocaat de in het laatste tussenvonnis gevraagde berekeningen zelfstandig hadden kunnen maken, zoals Univé heeft gedaan. Het door Het Rekenbureau in rekening gebrachte bedrag is bescheiden, voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets en zal dus worden toegewezen.
omvang totale schade na aftrek voorschotten
2.9. Op grond van al het voorgaande komt het volgende bedrag aan schade voor vergoeding door Univé in aanmerking:
EUR 40.803,00 verlies arbeidsvermogen
4.589,62 verlies zelfwerkzaamheid
369,52 kosten vaststelling schade
3.424,00 overige materiële schade
+/+ 7.500,00 smartengeld
EUR 56.686,14 totaal.
2.10. Univé heeft aangevoerd dat zij niet, zoals zij tot dusver per abuis heeft gesteld en zoals door de rechtbank ook is aangenomen, EUR 53.685,06 aan voorschotten heeft betaald, maar EUR 43.685,06. Van dit laatste bedrag zal de rechtbank nu ook uitgaan. Na aftrek van de voorschotten resteert er een door Univé aan [eiser] te betalen bedrag van EUR 13.001,08. Tot dit bedrag zal de vordering van [eiser] worden toegewezen.
rente
2.11. [eiser] heeft aanvankelijk de wettelijke rente gevorderd over de schade vanaf primair de datum van het ongeval subsidiair de dag waarop de schade is verschenen meer subsidiair de dag waarop de schade is gevorderd. In zijn laatste akte heeft hij de rente gevorderd over het na aftrek van de voorschotten resterende bedrag, zonder nader op de ingangsdatum in te gaan. In haar laatste antwoordakte heeft Univé aangevoerd dat over het nog door haar te betalen bedrag aan schadevergoeding minus de post toekomstig verlies aan zelfwerkzaamheid de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (24 januari 2005) toewijsbaar is.
2.12. De bevoorschotting door Univé kan, in het licht van de omvang van de schade, niet als inadequaat worden beschouwd. In dit licht bezien is zonder nadere toelichting van [eiser], die ontbreekt, niet aannemelijk dat vóór de dag van dagvaarding rente is verschenen. Daarom zal de wettelijke rente over het door Univé nog te betalen bedrag vanaf de dag van dagvaarding worden toegewezen, met uitzondering van de toekomstige schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid. De wettelijke rente over die - gekapitaliseerde - schadepost is toewijsbaar vanaf de kapitalisatiedatum (1 januari 2008).
WAZ-garantie
2.13. Voor zover [eiser] zijn vordering ter zake van de WAZ-garantie heeft gehandhaafd, moet deze worden afgewezen omdat hij daarbij - gegeven de korte, in het verleden gelegen periode waarover Univé hem zijn verlies van arbeidsvermogen moet vergoeden - geen belang meer heeft.
vergoeding vermogensrendementsheffing
2.14. Voor zover [eiser] zijn vordering ter zake van de vermogensrendementsheffing heeft gehandhaafd, geldt het volgende. De door hem gevorderde hoofdsom bedroeg EUR 619.113,00. Tegen die achtergrond was het belang van [eiser] bij deze vordering gegeven. Thans staat vast dat een veel geringer bedrag - EUR 13.001,08 - zal worden toegewezen, dat bovendien ruim onder de grens blijft van het van de vermogensrendementsheffing vrijgestelde bedrag (van thans ruim EUR 20.000,00 voor alleenstaanden en het dubbele voor gehuwden, zoals [eiser]). [eiser] zelf is er in zijn laatste akte zelfs vanuit gegaan dat nog slechts EUR 7.881,70 toewijsbaar zou zijn. Bij deze stand van zaken had het op de weg van [eiser] gelegen in zijn laatste akte de onderhavige vordering nader toe te lichten. Dit geldt te meer waar hij bij dagvaarding heeft gesteld niet over de financiële middelen te beschikken om deze schadepost te laten doorrekenen, hij op basis van een toevoeging procedeert en het dus niet voor de hand ligt aan te nemen dat hij de genoemde (dubbele) vrijstelling al (geheel of gedeeltelijk) heeft benut. [eiser] heeft dit nagelaten. Zonder zijn nadere toelichting is geenszins aannemelijk dat de geringe slotuitkering van Univé tot een vermogensrendementsheffing bij [eiser] zal leiden. Ook deze vordering zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
proceskosten
2.15. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, die van het deskundigenbericht daaronder begrepen. De kosten aan de zijde van Univé worden begroot op:
- vast recht EUR 4.584,00
- deskundigenbericht 1.898,90
- salaris procureur 10.320,00 (4,0 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 16.802,90.
3. De beslissing
3.1. veroordeelt Univé om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 13.001,08 (dertienduizendéén euro en acht eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente
-over het nog niet betaalde deel van het bedrag van EUR 11.678,67 vanaf 24 januari 2005 en
-over het nog niet betaalde deel van het bedrag van EUR 1.322,41 vanaf 1 januari 2008
tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Univé tot op heden begroot op EUR 16.802,90,
3.3. verklaart voor recht dat Univé gehouden is om, in het geval dat de Belastingdienst de vergoeding uit hoofde van het verlies aan arbeidsvermogen geheel of gedeeltelijk zal belasten of daarover premie zal heffen, deze belasting of premieheffing op eerste aanmaning van [eiser] aan hem te vergoeden, met de bevoegdheid van Univé om op eigen kosten maar op naam van eiser het standpunt van de Belastingdienst tot in hoogste instantie in rechte te bestrijden,
3.4. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.1 en 3.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2007.