ECLI:NL:RBARN:2007:BA1746

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
114041
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in civiele procedure inzake morfinegebruik en vasculaire stoornissen

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser] tegen de naamloze vennootschap Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij N.V., heeft de Rechtbank Arnhem op 7 maart 2007 een vonnis gewezen waarin deskundigen zijn benoemd om onderzoek te verrichten naar de gevolgen van morfinegebruik en vasculaire stoornissen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 8 november 2006 reeds een voorlopige vraagstelling geformuleerd, waar partijen zich over hebben uitgelaten. De rechtbank heeft besloten dat er een deskundige, een anesthesist/anesthesioloog, moet worden benoemd om de invloed van morfinegebruik op het rijvermogen van [eiser] te onderzoeken. De vragen die aan de deskundige zijn voorgelegd, betreffen onder andere de invloed van morfine op het rijvermogen en de mogelijkheid om het gebruik van morfine te reguleren zodat adequaat autorijden mogelijk blijft.

Daarnaast is er een tweede deskundige benoemd, een vaatchirurg, om de aard en ernst van de vasculaire stoornis van [eiser] te onderzoeken. De rechtbank heeft de deskundigen gevraagd om een gedetailleerd rapport op te stellen over de huidige klachten, behandelingen en beperkingen van [eiser]. De rechtbank heeft ook de kosten van de deskundigen vastgesteld, die voor rekening van Bovemij komen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling na de deskundigenberichten, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten nader toe te lichten. Het vonnis benadrukt het belang van deskundigenonderzoek in het kader van de beoordeling van de schade en de gevolgen van het ongeval voor [eiser].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 114041 / HA ZA 04-997
Vonnis van 7 maart 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. R. Cats te Maastricht,
tegen
de naamloze vennootschap
SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ N.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. A.E. Klaassen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Bovemij genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2006
- de akte uitlating tussenvonnis van [eiser]
- de antwoordakte uitlating na tussenvonnis van Bovemij.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Partijen hebben zich ingevolge het vorige tussenvonnis allereerst uitgelaten over de personen van te benoemen deskundigen en de voorlopige vraagstelling.
Morfinegebruik
2.2. Partijen zijn het erover eens dat met betrekking tot het onderzoek naar kort gezegd de gevolgen van het morfinegebruik door [eiser] kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, te weten een anesthesist/anesthesioloog. [eiser] heeft twee deskundigen voorgedragen. Bovemij heeft in haar daarop volgende antwoordakte twee andere deskundigen voorgedragen maar heeft zich daarbij niet afwijzend uitgelaten over de door [eiser] voorgedragen deskundigen. De rechtbank zal daarom de door [eiser] voorgedragen professor dr. [betrokkene], verbonden aan het VU Medisch Centrum te Amsterdam, tot deskundige benoemen. Hij heeft desgevraagd verklaard daartoe bereid en in staat te zijn. Het voorschot op zijn kosten heeft hij begroot op € 900,--, hetgeen, zoals reeds is overwogen, voor rekening van Bovemij zal komen.
2.3. Partijen hebben geen op- of aanmerkingen op de in het tussenvonnis neergelegde voorlopige vraagstelling (rov. 2.6.), zodat de rechtbank die vragen aan de deskundige zal voorleggen. De rechtbank heeft in het vorige vonnis gemotiveerd beslist dat daarbij dient te worden uitgegaan van wisselend morfinegebruik van 10 mg tot 20 mg per dag. De suggestie van de medisch adviseur van [eiser] dat in de vraagstelling tevens zou moeten worden betrokken morfinegebruik van 30 mg wordt niet overgenomen omdat die hoeveelheid, zoals de rechtbank in het vorige vonnis heeft overwogen (2.5.) incidenteel is gebruikt in verband met niet ongevalsgerelateerde klachten.
Vasculaire stoornissen
2.4. Over de te benoemen vaatchirurg zijn partijen het eens in die zin dat zij beide prof. dr. [betrokkene 2], verbonden aan het VU Medisch Centrum te Amsterdam hebben voorgedragen. Hij heeft desgevraagd verklaard bereid en in staat te zijn als deskundige op te treden zodat de rechtbank hem tot deskundige zal benoemen. Het voorschot op zijn kosten heeft hij begroot op € 1.600,--, hetgeen, zoals reeds is overwogen, voor rekening van Bovemij zal komen.
2.5. Bovemij heeft over de voorlopige vraagstelling allereerst opgemerkt dat daarbij wordt uitgegaan van het causaal verband tussen het ongeval en de vasculaire stoornissen. Volgens haar zou de vraag naar het causaal verband echter aan de deskundige moeten worden voorgelegd. De rechtbank volgt Bovemij hierin niet. Zoals in het vorige tussenvonnis is overwogen (rov. 2.20.) heeft [betrokkene 3] (p. 8 onder ad 3 van zijn deskundigenbericht) het causaal verband tussen het ongeval en de vasculaire stoornis aanwezig geacht, maar acht hij voor de ernst van die klachten en de beperkingen die deze met zich brengen een nader onderzoek door een vaatchirurg noodzakelijk. De rechtbank heeft (rov. 2.3. en 2.4. van het vonnis van 8 maart 2006) dit deskundigenbericht overgenomen. Er bestaat geen reden op die reeds genomen beslissing terug te komen.
2.6. De suggestie van Bovemij om vraag 1 toe te spitsen op de vasculaire stoornis zal worden overgenomen. Hoewel bij [betrokkene 3] enkel is gebleken van klachten aan de bovenste extremiteit, ziet de rechtbank, anders dan Bovemij voorstelt, geen aanleiding om de vraag aan de deskundige naar de huidige klachten en afwijkingen expliciet te beperken tot dat gebied. Niet uitgesloten is immers dat dat gebied thans uitgebreider is. De aanscherping die Bovemij met betrekking tot vraag 4 voorstelt, zal worden overgenomen. Het voorstel van [eiser] om vraag 5, naar mogelijke andere factoren die een bijdrage leveren aan de klachten en afwijkingen van [eiser], te laten vallen neemt de rechtbank niet over. Het feit dat preëxistente schouderklachten daarbij geen rol spelen, sluit immers niet uit dat sprake is van andere relevante factoren. De door [eiser] voorgestelde toevoeging op vraag 4 zal ten slotte worden overgenomen.
Varia
2.7. Bovemij heeft aangevoerd dat zij haar standpunt dat van [eiser] kan worden gevergd dat hij gebruik maakt van gemeentelijke voorzieningen met betrekking tot de aanpassingen in zijn woning, nog steeds handhaaft. Van [eiser] wordt daarom verwacht dat hij de daarvoor noodzakelijke aanvragen zo spoedig mogelijk indient opdat hij te zijner tijd ter gelegenheid van de conclusies na de deskundigenberichten kan tonen of en zo ja, in welke mate hij in aanmerking komt voor gemeentelijke voorzieningen. Laat [eiser] na een aanvraag in te dienen, dan zal de rechtbank een schattenderwijs te bepalen bedrag in mindering brengen op de te berekenen kosten.
2.8. [eiser] heeft verder nog aangevoerd dat de kosten van de hellingbaan, die Bovemij bereid is te vergoeden, nog niet zijn vergoed. Dit heeft Bovemij niet expliciet bestreden. Wel heeft zij in algemene zin betoogd dat zij in totaal inmiddels € 86.000,-- aan voorschotten heeft betaald en dat op dit moment niet kan worden beoordeeld of op Bovemij een betalingsverplichting rust. De rechtbank is het daarmee eens. In het uiteindelijke eindvonnis zal de balans moeten worden opgemaakt, waarna kan worden vastgesteld of er op Bovemij nog een betalingsverplichting - terzake van (bijvoorbeeld) de kosten van de hellingbaan - rust.
2.9. Op de overige, in het vonnis van 8 november 2006 genoemde kwesties (2.15., 2.16., 2.17., 2.27.), kunnen partijen zich bij aktes na deskundigenbericht nader uitlaten. Wel merkt de rechtbank nu reeds op dat de wijze waarop [eiser] de taxikosten heeft onderbouwd, onvoldoende is. Uit die twee overgelegde bijlagen valt immers geen gemiddeld kilometertarief afleiden op basis waarvan de schade kan worden berekend. [eiser] zal deze kosten, gelet ook op hetgeen Bovemij hierover in haar laatste akte heeft aangevoerd (onder 4), beter moeten onderbouwen. Daarbij zou er van kunnen worden uitgegaan dat de helft van het aantal door de rechtbank vastgestelde kilometers opgaat aan korte ritten en de helft aan lange ritten.
2.10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is de invloed van het structurele gebruik van 10 mg morfine per dag op het rijvermogen van die persoon? Komt bij de beantwoording van die vraag betekenis toe aan fysieke eigenschappen van de persoon van de gebruiker? Zo ja, welke eigenschappen zijn dit en wat is de invloed daarvan?
2. Is de invloed zodanig dat de gebruiker geacht moet worden niet meer adequaat een auto te kunnen besturen? Wilt u daarbij, zo nodig, differentiëren naar het aantal (mogelijk) adequaat te rijden kilometers?
3. Wilt u deze vragen tevens beantwoorden uitgaande van een structureel morfinegebruik van 20 mg per dag en uitgaande van een wisselend morfinegebruik van 10 tot 20 mg per dag?
4. Wilt u met betrekking tot genoemde hoeveelheden morfine de vraag beantwoorden of het mogelijk is het gebruik van morfine op een dag zodanig te reguleren dat de gebruiker geacht moet worden adequaat een auto te kunnen besturen?
Wanneer uw antwoord op de voorgaande vragen (ten dele) luidt dat de invloed van het morfinegebruik zodanig is dat de gebruiker niet in staat is adequaat een auto te besturen:
5. Is er andere (pijnbestrijdings)medicatie voor handen met een vergelijkbaar (pijnstillend) effect die geen invloed heeft op het rijvermogen althans bij gebruik waarvan de gebruiker geacht moet worden adequaat een auto te besturen?
6. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
3.2. benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
prof. dr. [betrokkene],
VU medisch centrum
[adres en telefoonnummer]
email: [e-mailadres]
3.3. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is de aard en de ernst van de vasculaire stoornis (in de bovenste linker extremiteit (linkerarm)) en wat zijn de (daarmee samenhangende) huidige klachten en afwijkingen die u kunt vaststellen?
2. Welke diagnose stelt u op uw vakgebied?
3. Wat waren de ingestelde behandelingen en wat was het resultaat daarvan?
4. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar u oordeel in zijn huidige toestand in het dagelijks leven, bij vrijetijdsbesteding en bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden? Wilt u die beperkingen zo uitvoerig mogelijk beschrijven ten behoeve van een arbeidsdeskundig onderzoek?
5. Zijn er wellicht andere factoren die een bijdrage leveren aan de klachten en afwijkingen bij [eiser]? Zo ja, welke zijn dit en in welke mate spelen zij een rol?
6. Is er momenteel sprake van een eindtoestand ten aanzien van de ongevalsgevolgen? Zo nee, wat is dan volgens u de prognose?
7. Zijn er therapeutische mogelijkheden of suggesties die nog verbetering kunnen brengen in de bestaande klachten en/of afwijkingen?
8. Is er sprake van blijvende functionele invaliditeit en, zo ja, voor welk percentage van de gehele mens?
9. Welke andere feiten en omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
3.4. benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
prof. dr. J.A. [betrokkene 2],
VU medisch centrum
[adres en telefoonnummer]
email: [e-mailadres]
3.5. bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundigen zal toezenden,
3.6. bepaalt dat [eiser] vóór 21 maart 2007 (kopieën van) de overige processtukken en -voor zover mogelijk - de andere door de deskundigen noodzakelijk geachte stukken aan de deskundigen zal doen toekomen,
3.7. bepaalt dat Bovemij vóór 21 maart 2007 als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van [betrokkene] € 900,-- en van [betrokkene 2] € 1.600,-- ter griffie van de rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
3.8. bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van deze voorschotten de deskundigen hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundigen pas dan met het onderzoek behoeven te beginnen,
3.9. bepaalt dat de deskundigen zich met vragen over het onderzoek kunnen wenden tot de rechter-commissaris mr. S.C.P. Giesen,
3.10. bepaalt dat de plaats en de tijd waar en wanneer de deskundigen tot het onderzoek zullen overgaan, zullen worden vastgesteld door de deskundigen in overleg met de raadslieden van de partijen,
3.11. bepaalt dat de deskundigen een schriftelijk en ondertekend bericht zullen inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 27 juni 2007,
3.12. bepaalt dat de deskundigen tegelijk met dit schriftelijk bericht hun declaratie ter griffie zullen indienen onder vermelding van het zaak- en rolnummer,
3.13. bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundigen in het schriftelijk bericht moeten doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.14. verwijst de zaak naar de rolzitting van 25 juli 2007 voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] of voor bepaling datum vonnis,
3.15. verstaat dat hoger beroep van dit vonnis (behoudens het provisioneel deel ervan) alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
3.16. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2007.
coll. SG