ECLI:NL:RBARN:2005:AU5294

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
86636
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens beroepsfout van een arts in het ziekenhuis

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van gedaagden, een ziekenhuis en een arts, wegens een beroepsfout die had geleid tot een hersteloperatie. Eiser had in 1999 een bypass-operatie ondergaan, maar ondervond later ernstige klachten die leidden tot een occlusie. De rechtbank oordeelde dat er een causaal verband bestond tussen de beroepsfout van de arts en de noodzaak voor de hersteloperatie. Eiser vorderde onder andere ziekenhuisdaggeld, reiskosten en smartengeld. De rechtbank kende een ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 322,00 toe voor veertien dagen opname, reiskosten van € 100,00 en smartengeld van € 2.500,00. Daarnaast vorderde eiser kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, die door de rechtbank ook werden toegewezen. De totale schadevergoeding kwam uit op € 8.189,12, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schadevergoeding, en dat eiser in de proceskosten tegen een derde gedaagde moest worden veroordeeld. De uitspraak werd gedaan op 14 september 2005.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 86636 / HA ZA 02-683
Datum vonnis: 14 september 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 23 april 2002,
procureur mr. L.P. Veldhuijzen,
advocaat mr. P.C.M. ten Brummelhuis te Venray,
tegen
1. de stichting
STICHTING INTERKONFESSIONEEL ZIEKENHUIS CANISIUS WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats]
3. [gedaagde 3]
wonende te [woonplaats]
gedaagden,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. O.L. Nunes te Utrecht.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 2 februari 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Daarna zijn de volgende processtukken gewisseld:
* een akte na tussenvonnis met producties van de zijde van [eiser];
* een antwoordakte van de zijde van [gedaagde 3] en het Ziekenhuis.
Vervolgens is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
1. Gebleven wordt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 2 februari 2005. In dat vonnis is onder meer geoordeeld dat het causaal verband tussen de beroepsfout van [gedaagde 3] en de occlusie vaststaat en dat vervolgens nog te beantwoorden resteerde de vraag of die occlusie tot gevolg heeft gehad dat een hersteloperatie nodig is geweest. Omdat de deskundige, Prof. [betrokkene 1], van opvatting was dat bij gebreke van nadere gegevens de indicatie tot operatie bij [eiser] waarschijnlijk is gesteld op grond van verschillende (subjectieve) overwegingen en niet op grond van 'harde' gegevens èn de brief van vaatchirurg [betrokkene 2] van 7 januari 2004 in dat oordeel geen wijziging bracht, is [eiser] in de gelegenheid gesteld nader te onderbouwen of de hersteloperatie destijds op een 'harde indicatie' gebaseerd is geweest (en zo ja welke dat was). Voorts is [eiser] verzocht zijn eventuele met de hersteloperatie samenhangende schade te onderbouwen. Bij akte heeft [eiser] een brief van zijn behandelend vaatchirurg, dr. [betrokkene 2], van 25 februari 2005 in het geding gebracht en heeft hij zijn schade op hierna nog te bespreken wijze onderbouwd.
2. Allereerst de vraag of de hersteloperatie op een 'harde indicatie' gebaseerd is geweest. Het volgende dient in dat verband voorop te worden gesteld. In zijn brief van 7 januari 2004 schrijft dr. [betrokkene 2] dat [eiser] klaagde over krampen in beide kuiten en dat er geen rustpijn bestond. In zoverre bevat die brief inderdaad nauwelijks concrete informatie over het antwoord op de vraag op grond van welke concrete indicatie is besloten tot het uitvoeren van de hersteloperatie als gevolg van de occlusie. De door [eiser] overgelegde brief van dr. [betrokkene 2] van 25 februari 2005 daarentegen biedt meer duidelijkheid omdat daarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de ingreep werd verricht omdat [eiser] last had van pijnklachten bij het lopen, zogenaamde claudicatieklachten, waarin met een hersteloperatie duidelijk verbetering was aan te brengen zij het dat het nalaten van een hersteloperatie niet tot verlies van het been aanleiding zou hebben gegeven. Wèl zou [eiser] bij nalaten van de hersteloperatie gehinderd zijn door de doorbloedingsstoornissen van zijn kuitspieren, uitmondend in een beperkte pijnvrije loopafstand. Op grond daarvan is nu wel begrijpelijk op grond van welke overwegingen is besloten tot het uitvoeren van een hersteloperatie naar aanleiding van de occlusie van de bypass. Naar het oordeel van de rechtbank moet die redengeving als een voldoende 'harde indicatie' worden aangemerkt. Het is immers duidelijk dat de als gevolg van de fout van [gedaagde 3] verminderde kwaliteit van het leven van [eiser] naar verwachting weer zou verbeteren door een hersteloperatie. De hersteloperatie valt daarom als schade als gevolg van de beroepsfout van [gedaagde 3] aan te merken en [eiser] kan de met die hersteloperatie samenhangende schade vorderen.
3. Die schade heeft [eiser] in zijn laatste processtuk als volgt begroot:
a. veertien dagen opname ziekenhuis (14 x € 23,00 =) € 322,00;
b. reiskosten Ooij-Nijmegen € 100,00;
c. smartengeld € 4.000,--
Daarnaast vordert [eiser] ter zake van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid een bedrag van, in totaal, € 6.745,46.
ziekenhuisdaggeldvergoeding
4. [eiser] heeft voor deze post klaarblijkelijk aanknoping gezocht bij de Gedragslijnen Nationaal Platform Personenschade (NPP) inzake kilometer-en Ziekenhuisdaggeldvergoeding van 14 december 1998. Blijkens die regeling is de ziekenhuisdaggeldvergoeding bedoeld ter dekking van kosten van de aanschaf van bed-/ziekenhuiskleding en kosten om het verblijf in het ziekenhuis te veraangenamen. Uit de tekst van die gedragslijn blijkt niet dat deze (zoals het Ziekenhuis en [gedaagde 3] menen) met name betrekking zou hebben op een eerste ziekenhuisopname na een (verkeers) ongeval, maar ook indien dat anders zou zijn valt niet in te zien dat de situatie van een patiënt die als gevolg van een beroepsfout een hersteloperatie dient te ondergaan en in verband daarmee (wederom) enige tijd in het ziekenhuis moet verblijven daarvan uitgesloten zou zijn. Nu die gedragslijn door het NPP is vastgesteld op 25 februari 1999 terwijl de schade - te weten: de hersteloperatie als gevolg van de occlusie - op 12 februari 1999 heeft plaatsgevonden valt aan te nemen dat deze op grond daarvan toepassing mist. Dat neemt echter niet weg dat zij voor de rechtbank een aanvaardbaar aanknopingspunt vormt als het er om gaat een dergelijke schadepost op de voet van art. 6:97 BW schattenderwijs vast te stellen. Een bedrag van € 23,-- per dag komt de rechtbank niet onredelijk voor. Nu niet is betwist dat [eiser] veertien dagen in het ziekenhuis heeft verbleven in verband met de hersteloperatie komt de toe te kennen vergoeding daarom uit op € 322,--.
reiskosten
5. Het mag zo zijn dat [eiser] in dezelfde periode meerdere reizen naar Nijmegen diende te maken in verband met de knieproblematiek (zoals [gedaagde 3] en het Ziekenhuis stellen), maar dat vormt op zichzelf een ontoereikende weerspreking van de stelling van [eiser] dat hij in verband met de hersteloperatie met de auto 26 bezoeken en enige contrôles heeft moeten afleggen à 16 kilometer vice versa. De rechtbank acht een aantal van 26 bezoeken en contrôles niet onaannemelijk. Een kilometer-en parkeerkostenvergoeding van € 100,00 komt redelijk voor, zodat dit bedrag dient te worden toegewezen.
smartengeld
6. Tussen de partijen is op zichzelf niet in geschil dat [eiser] door het feit dat hij als gevolg van de beroepsfout een hersteloperatie heeft moeten ondergaan en veertien dagen in het ziekenhuis heeft moeten verblijven in de persoon is aangetast als bedoeld in art. 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW. Het Ziekenhuis en [gedaagde 3] achten een smartengeldvergoeding met inbegrip van wettelijke rente van € 1.500,00 op zijn plaats, zulks onder verwijzing naar uitspraak nummer 13 van de Smartengeldgids Verkeersrecht 2003. Dat betrof echter geen hersteloperatie, maar een operatie met aansluitend ziekenhuis verblijf als gevolg van een aanrijding. In zoverre is van vergelijkbare gevallen geen sprake. Gelet op het feit dat [eiser] een hersteloperatie heeft moeten ondergaan om de occlusie van de eerder aangebrachte bypass ongedaan te maken, daarvoor veertien dagen in het ziekenhuis heeft verbleven en onbetwist daarna een lange periode van herstel heeft moeten doormaken acht de rechtbank een vergoeding van € 2.500,-- redelijk en billijk.
Samenvatting en wettelijke rente
7. Uit het voorgaande volgt dat een bedrag van (€ 322,-- + € 100,-- + € 2.500,-=) € 2.922,-- voor toewijzing gereed ligt. De wettelijke rente over het smartengeld, de reiskosten en de ziekenhuisdaggeldvergoeding is als gesteld en niet afzonderlijk weersproken toewijsbaar vanaf 1 maart 1999.
Kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
8. [eiser] vordert ten slotte op grond van art. 6:96 lid 2 onder b BW een bedrag van – in totaal – € 6.745,46 ter zake van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Blijkens zijn laatste processtuk en de daarbij gevoegde productie 4a tot en met i gaat het daarbij om diverse nota’s van Prof. [betrokkene 3], diverse nota’s van zijn medisch adviseur H.H. Stad, een nota van orthopedisch chirurg Wymenga, een nota van de Stichting Heelkundige Opleidingen en een nota van UMC St. Radboud. Indien sprake is van onrechtmatig handelen dan wel – zoals in dit geval – van een handelen dat niet in overeenstemming is met de in art. 7:453 BW neergelegde zorgplicht komen de buitengerechtelijke kosten van (een bepaalde) schade binnen de grenzen van art. 6:98 BW voor vergoeding in aanmerking, ook als de (bepaalde) schade naderhand niet komt vast te staan of als het causaal verband ontbreekt, zo volgt uit het door [eiser] genoemde arrest van de Hoge Raad (NJ 2005, 50). De juistheid van dat uitgangspunt is op zichzelf tussen de partijen niet in geschil, met dien verstande dat het Ziekenhuis en [gedaagde 3] slechts bereid zijn de pre-processuele kosten te vergoeden, dat wil zeggen de kosten die voor het uitbrengen van de dagvaarding zijn gemaakt waarmee in hun visie een bedrag van € 1.585,12 is gemoeid. Dat betreft dan de nota van de medisch adviseur van 29 december 1998 (ƒ 750,--), twee nota’s van Prof. [betrokkene 3] van 25 september 2000 (ƒ2.119,06) respectievelijk 27 april 2001 (ƒ 547,09) en de nota van orthopedisch chirurg Wymenga van 11 september 2001 (ƒ 77,00). Een bedrag van € 1.585,12 is derhalve in ieder geval toewijsbaar.
9. Ten aanzien van de verdere kosten stellen [gedaagde 3] en het Ziekenhuis zich op het standpunt dat deze betrekking hebben op de processuele fase en niet als buitengerechtelijk kunnen worden gezien. Het betreft dan de nota van medisch adviseur Stad van 23 januari 2003 (€ 250,00), de nota van Prof. [betrokkene 3] van 3 februari 2003 (€ 241,54), de nota van UMC St. Radboud van 25 februari 2005 (€ 99,00) en de nota van medisch adviseur Stad van 25 maart 2005 (€ 4.528,-) die betrekking heeft op verleende diensten over de periode van 19 augustus 1998 tot en met 17 maart 2005 en derhalve vanaf 18 september 2002 de processuele fase beslaat. Al deze kosten kunnen worden aangemerkt als medische expertise kosten. Het standpunt van [gedaagde 3] en het Ziekenhuis komt onjuist voor, omdat als uitgangspunt heeft te gelden dat vergoeding van expertise kosten op grond van art. 6:96 lid 2 onder b BW niet onderhevig is aan de beperking dat zij buiten rechte zijn gemaakt, zoals wel het geval is bij de kosten als bedoeld in art. 6:96 lid 2 onder c BW. Indien, zoals in de onderhavige zaak, medische bijstand is ingeroepen met de bedoeling om tot een goed inzicht te komen in vragen die betrekking hebben op de aansprakelijkheid, het causaal verband en de schade dienen de daaraan verbonden kosten in beginsel te worden vergoed, voor zover het redelijk was die (medische) bijstand in te roepen en de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn (vgl daarvoor onder het oude recht reeds HR 3 april 1987, NJ 1988, 275 r.o. 3.2 met noot van Brunner). Dat die medische bijstand tijdens de procedure is verleend, maakt dat niet anders. De onderhavige zaak is medisch en juridisch ingewikkeld van aard en dat rechtvaardigde het inschakelen van de medisch adviseur. Hoewel de rekening van de medisch adviseur van 25 maart 2005 niet is gespecificeerd – en met name niet inzichtelijk is hoeveel uren er precies tot en met 27 maart 2003 zijn gewerkt en waaraan – acht de rechtbank een bedrag van in totaal € 3.570,-- (15 uur à € 200,-- plus omzetbelasting) ter zake van expertisekosten van de medisch adviseur redelijk. Daarop strekt in mindering de nota van de medisch adviseur van 29 december 1998 ad ƒ 750,00 (€ 340,34) die reeds begrepen moet worden geacht in het toe te kennen bedrag van € 1.585,12, nu uit de nota van 25 maart 2005 niet duidelijk wordt dat deze niet (mede) betrekking heeft op het eenmalig advies waarop de nota van 29 december 1998 ziet en [eiser] daarover ook zelf geen helderheid schept, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Ook de nota van de medisch adviseur van 23 januari 2003 (€ 250,--) moet begrepen worden geacht in de nota van 25 maart 2005 die immers ook betrekking heeft op verleende diensten op 23 januari 2003. Derhalve is toewijsbaar een bedrag van (€ 3.570,-- – € 340,34=) € 3.229,66. Redelijk en daarom toewijsbaar zijn ook de nota van Prof. [betrokkene 3] van 3 februari 2003 ad € 241,54, de nota van UMC St. Radboud van 25 februari 2005 ad € 99,00 en de nota van de Stichting voor Heelkundige opleidingen (€ 41,80).
10. Het voorgaande voert tot de slotsom dat ter zake van (buitengerechtelijke) kosten van vaststelling van schade en aansprakelijkheid een bedrag van € 1.585,12 + € 3.299,66 + € 241,54 + € 99,-- + € 41,80= € 5.267,12 dient te worden toegewezen. De wettelijke rente daarover is, als niet afzonderlijk bestreden, toewijsbaar vanaf veertien dagen na de data van de verschillende nota’s als hiervoor onder 9 genoemd.
Slotsom en kosten
11. Zoals is beslist in het tussenvonnis van 5 november 2003 onder 5 dient de vordering tegen [gedaagde 2] te worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Het Ziekenhuis en [gedaagde 3] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van de hiervoor onder 7 respectievelijk 10 genoemde bedragen. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen dienen [gedaagde 3] en het Ziekenhuis de proceskosten te dragen, de kosten van de beide deskundigenberichten daaronder begrepen.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
veroordeelt [gedaagde 3] en het Ziekenhuis hoofdelijk, met dien verstande dat bij betaling door de een de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.922,-- (zegge: tweeduizendnegenhonderdentweëentwintig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1999 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 3] en het Ziekenhuis voorts hoofdelijk, met dien verstande dat bij betaling door de een de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 5.267,12 (zegge: vijfduizendtweehonderdzevenenzestigeuro en twaalf eurocent) te vermeerderen met de wettelijke vanaf veertien dagen na de data van de verschillende onder 9 genoemde nota’s tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 3] en het Ziekenhuis hoofdelijk, met dien verstande dat bij betaling door de een de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 3.110,56 voor verschotten en € 1.808,- voor salaris procureur, waarvan op de voet van de artt. 243 en 244 Rv te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rabobankrekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van het zaak-en rolnummer:
- € 1.808,-- wegens salaris van de procureur,
- € 2.917,56 wegens kosten van de beide deskundigen en exploitkosten,
- € 144,75 wegens in debet gesteld vastrecht,
en het restant € 48,25 aan de procureur van [eiser] wegens eigen bijdrage in het vastrecht.
verklaart de veroordelingen tot betaling en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure tegen [gedaagde 2], tot aan dit vonnis aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op nihil voor verschotten en op € 904,-- voor salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.B. Boonekamp, R.A. van der Pol en J.T.G. Roovers, en uitgesproken in het openbaar op woensdag 14 september 2005.