Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 77586 HA/ZA 2001/1467
Uitspraak: 20 juli 2005
de naamloze vennootschap
PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ OOST NEDERLAND N.V.,
voorheen N.V. Gelderse Ontwikkelingsmaatschappij GOM en GOM Services B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie bij dagvaardingen van 1, 3 en 7 augustus 2001,
verweerder in reconventie,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. W. Aerts,
beiden te Nijmegen,
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. F.J. Perquin,
advocaat mr. J.Th.M. Palstra,
beiden te Nijmegen,
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het vonnis van 30 juli 2003. Daarna zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
een akte met een productie van de Participatiemaatschappij Oost Nederland (verder GOM te noemen),
-een akte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
-een antwoordakte van GOM,
-een akte overlegging productie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
Daarna is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
1. In het vonnis van 30 juli 2003 was de beslissing op de vorderingen van GOM jegens [gedaagde 2] in conventie (te verklaren voor recht dat de door GOM tegen [gedaagde 2] ingeroepen nietigheid van de mondeling in maart 2000 tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesloten overeenkomst met betrekking tot de woning aan de Vondellaan 95 te [woonplaats] in rechte wordt erkend, met de veroordeling van [gedaagde 2] de hierdoor ontstane benadeling van GOM op te heffen door betaling aan GOM van
f 150.000,--) aangehouden.
2. De rechtbank heeft over deze vorderingen onder meer overwogen en beslist:
“Wat betreft de benadeling lijkt het er voorshands op dat [gedaagde 1] zijn woning voor een te lage prijs heeft verkocht. [gedaagde 2] heeft de woning in maart 2000 van [gedaagde 1] gekocht voor een bedrag van f 500.000,-- terwijl de onderhandse verkoopwaarde van de woning, blijkens een in opdracht van [gedaagde 1] door [betrokkene 1] van Willemsen Jansplaats Makelaars opgemaakt taxatierapport d.d. 18 september 1998 reeds was getaxeerd op f 525.000,--. Beslissend voor de benadeling is evenwel het tijdstip waarop het beroep op de vernietigbaarheid is gedaan (26 juli 2001). Wat de waarde van de woning op dat moment was is onduidelijk gebleven. Daarvoor is een deskundigenrapport nodig (...)”.
Voor het geval uit het deskundigen rapport volgt dat sprake is van benadeling heeft de rechtbank verder overwogen en beslist dat aangenomen moet worden dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] moeten hebben geweten dat de verkoop van de woning in maart 2000 tegen een te lage prijs tot benadeling van de beslagleggend schuldeiser (GOM) in haar verhaalsmogelijkheden tot gevolg zou hebben. Ten slotte heeft de rechtbank over deze vorderingen overwogen en beslist:
“GOM en GOM Services hebben in het kader van hun beroep op de vernietiging van de koopovereenkomst gevorderd [gedaagde 2] te veroordelen de ontstane benadeling op te heffen door betaling van het door de rechtbank vast te tellen waardeverschil. Een dergelijk door GOM/GOM Services gewenste opheffing van het nadeel - waartegen [gedaagde 2] op zichzelf geen verweer heeft gevoerd - doet mede gelet op art. 3:45 lid 4 en art. 3:53 lid 2 BW recht aan de strekking van de vernietigbaarheid van een paulianeuze rechtshandeling en is in beginsel toewijsbaar. GOM/GOM Services kunnen zich dan echter niet meer op de nietigheid van de koop - met als gevolg dat het huis geacht moet worden eigendom van [gedaagde 1] te zijn gebleven – beroepen. De daartoe strekkende verklaring voor recht moet dan dus worden afgewezen”.
3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben appel ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 30 juli 2003. Bij arrest van 8 februari 2005 heeft het gerechtshof te Arnhem de grieven van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], voor zover die waren gericht tegen de hiervoor weergegeven beslissingen, verworpen en het vonnis van de rechtbank in zoverre bekrachtigd. De rechtbank blijft dan ook bij hetgeen in het vonnis van 30 juli 2003 is overwogen en beslist met inachtneming van hetgeen hierna zal worden overwogen. Aan de orde is dus de vraag naar de benadeling van GOM.
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben opgeworpen dat die vraag en de daarmee samenhangende benoeming van een deskundige niet meer aan de orde is omdat [gedaagde 1] inmiddels failliet is verklaard, de curator de bedoelde overeenkomst tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met een beroep op de faillissementspauliana heeft vernietigd en [gedaagde 2] dat heeft aanvaard, zodat daarmee de grondslag aan de vordering van GOM is komen te ontvallen.
5. Vast staat dat [gedaagde 1] bij vonnis van deze rechtbank van 14 april 2004 in staat van faillissement is verklaard met benoeming van mr. A. Kuijpers tot curator.
GOM heeft aanvankelijk betwist dat [gedaagde 2] de door de curator ingeroepen vernietiging van de overeenkomst heeft aanvaard. Daarop hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het geding gebracht een brief 8 juni 2005 van hun advocaat aan de curator. Daarin heeft hij geschreven:
“Met referte aan mijn brief van 23 mei j.l. en de daarbij gevoegde bijlagen bevestig ik u voor de goede orde nogmaals, namens mevrouw [gedaagde 2] en de heer [gedaagde 1], dat zij de door u met een beroep op de faillissementspauliana ingeroepen nietigheid van de woonhuistransactie hebben erkend en dat zij op uw eerste daartoe strekkende verzoek in verband met een door u voorgenomen verkoop van hun woning, die woning zullen ontruimen en verlaten, en ontruimd en verlaten zullen houden”.
6. GOM heeft daarop niet meer gereageerd, hoewel zij daartoe de gelegenheid heeft gehad. Als onweersproken moet daarom worden aangenomen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] de door de curator ingeroepen nietigheid hebben erkend. Dat betekent dat de koopovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is vernietigd. De vernietiging door de curator heeft terugwerkende kracht. De woning wordt geacht steeds in het vermogen van [gedaagde 1] te zijn gebleven. Dat betekent tevens dat de woning wordt geacht nooit in het vermogen van [gedaagde 2] te zijn geweest. Daarmee ontvalt de grond aan de vordering jegens [gedaagde 2] tot opheffing van het nadeel.
7. Als de in het ongelijk gestelde partij zal GOM de kosten van de procedure tegen [gedaagde 2] moeten dragen.
8. In het vonnis van 30 juli 2003 was ook de beslissing op de vordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens GOM in reconventie strekkende tot opheffing van het conservatoir beslag op de hiervoor bedoelde woning aangehouden.
9. Zoals hiervoor in de conventie al is overwogen moet als gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomst de woning worden geacht nooit in het vermogen van [gedaagde 2] te zijn geweest. Dat betekent dat het door GOM op 27 juli 2001 gelegde conservatoire beslag op die woning ten laste van [gedaagde 2] van rechtswege is komen te vervallen. Daarmee is ook de grond aan de vordering tot opheffing komen te ontvallen, zodat die vordering niet toewijsbaar is en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in de kosten van de procedure in reconventie moeten worden veroordeeld.
wijst de vorderingen van GOM jegens [gedaagde 2] af,
veroordeelt GOM in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde 2] bepaald op € 407,27 wegens vast recht en op € 2.235,-- voor salaris van de procureur,
verstaat dat het op 27 juli 2001 door GOM ten laste van [gedaagde 2] op de woning Vondellaan 95 te [woonplaats] gelegde conservatoire beslag van rechtswege is vervallen,
wijst af het meer of anders gevorderde,
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van GOM bepaald op € 904,-- voor salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.B. Boonekamp, R.A. van der Pol en J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005.
de griffier: de voorzitter: