ECLI:NL:RBARN:2004:AO9354

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
78053
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en ingangsdatum van de huur in afwijking van de huurovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, stond de ingangsdatum van de huur centraal, waarbij de eiseres, ATH Vastgoed Duiven B.V., in conventie een geschil had met de gedaagden, Shell Oost & Midden Nederland B.V. en Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. De procedure begon met een dagvaarding op 29 augustus 2001, en na een tussenvonnis op 12 februari 2003, waarin de gedaagden werden toegelaten tot bewijsvoering, volgde een getuigenverhoor. De getuigenverklaringen waren cruciaal voor de beoordeling van de zaak. De getuigen X en Y verklaarden dat er op 21 april 1998 een bespreking had plaatsgevonden met A, waarbij de ingangsdatum van de huur werd verschoven naar medio oktober 1998. A, de vertegenwoordiger van ATH, ontkende echter dat er een dergelijke afspraak was gemaakt en stelde dat hij niet bevoegd was om deze wijziging door te voeren. De rechtbank moest uiteindelijk beoordelen of de gedaagden in hun bewijsvoering waren geslaagd. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen X en Y consistent waren en dat de verklaring van A niet in overeenstemming was met eerdere stellingen van ATH. Hierdoor oordeelde de rechtbank dat de vordering van ATH moest worden afgewezen. De rechtbank veroordeelde ATH in de proceskosten van de gedaagden, wat resulteerde in een kostenveroordeling van in totaal € 6.141,91. Dit vonnis werd uitgesproken op 10 maart 2004.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 78053 / HA ZA 01-1560
Datum vonnis: 10 maart 2004
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ATH VASTGOED DUIVEN B.V.,
gevestigd te Emmeloord,
(hierna: ATH)
eiseres in conventie bij dagvaarding van 29 augustus 2001,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. R.A.M. Schram te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELL OOST & MIDDEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Arnhem,
(hierna: SOM)
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELL NEDERLAND VERKOOPMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
(hierna: SNV)
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. M.C. Schepel te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 12 februari 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden. De processen-verbaal daarvan bevinden zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een akte uitlatingen na getuigenverhoren van de zijde van SNV en SOM;
* een conclusie na enquête van de zijde van ATH.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
in conventie:
24. Bij tussenvonnis van 12 februari 2003 is SNV toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij met A op 21 april 1998 een nadere afspraak heeft gemaakt op grond waarvan de ingangsdatum van de huur in afwijking van de huurovereenkomst werd gesteld op een later tijdstip zoals door SNV gesteld.
25. SNV heeft hiertoe de heren X en Y als getuigen laten horen. In de contra-enquête heeft ATH de heren A en B als getuigen voorgebracht. Vervolgens hebben de beide partijen nog een akte respectievelijk conclusie na enquête genomen. De rechtbank ziet zich thans geplaatst voor de vraag of SNV is geslaagd in het bewijs. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
26. Uit de verklaringen van de getuigen X en Y blijkt dat zij zich beiden herinneren dat zij op 21 april 1998 te Duiven met A een bespreking hebben gevoerd over, onder andere, de ingangsdatum van de huurovereenkomst. Y heeft daarover verklaard dat toen met A in twee hoedanigheden werd gesproken: die van verhuurder en die van toekomstig exploitant van het tankstation. Y herinnert zich, volgens zijn verklaring, dat hij in dat gesprek als datum voor de huuringang half oktober 1998 heeft genoemd. Naar ook A bekend was, was dat de geplande datum van de opening van de nieuwe TNT-vestiging te Duiven. Volgens Y kon A zich daarin vinden en bestond daarover geen verschil van mening. Over de brief van 15 mei 1998 heeft Y verklaard dat daarin staat wat er toen is afgesproken. Volgens de verklaring van X heeft hij A tevoren geïnformeerd over de wat SNV betreft op 21 april 1998 te bespreken punten. Het belangrijkste punt betrof de ingangsdatum van de huurbetalingsverplichting van SNV. X herinnert zich niet meer exact wie tijdens de bespreking wat heeft gezegd, maar wel dat deze soepel verliep. Hij herinnert zich dat de wederzijdse argumenten over de huuringangsdatum in ogenschouw zijn genomen, maar hem staat niet bij dat daarover zware onderhandelingen zijn gevoerd. In de brief van 15 mei 1998 is volgens hem het resultaat van de bespreking vermeld. De ingangsdatum van de huurbetalingsverplichting zou, zo luidt zijn verklaring, oktober 1998 zijn.
27. In de contra-enquête heeft de getuige A verklaard, samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij niet met X en Y heeft gesproken over het verschuiven van de datum van de huurovereenkomst. Hij herinnert zich geen bespreking van 21 april 1998, omdat er zoveel besprekingen zijn geweest, onder meer met X en Y, met wie hij de onderhandelingen over de totstandkoming van de huurovereenkomst heeft gevoerd. A heeft voorts verklaard de door SNV gestelde afspraak van 21 april 1998 niet te kennen. Volgens hem is het niet zo dat hij die is vergeten. De officiële opening van de distributiehal van TNT was op 17 oktober 1998, maar zij is daar al veel eerder naar toe verhuisd, aldus A. Verder heeft A nog verklaard dat hij het gezicht was van ATH Vastgoed Duiven BV als het om de exploitatie ging: hij heeft de besprekingen met Shell en TNT gevoerd en hij – en niet B – onderhield de contacten met Shell en TNT, tot het voorjaar van 1998.
28. De tweede getuige in de contra-enquête, B, heeft onder meer verklaard niet zelf aanwezig te zijn geweest bij de bespreking van 21 april 1998 en daarover voor het eerst van X en Y te hebben gehoord, tijdens een bespreking medio juni 1998. Bij die gelegenheid werd hem de brief van 15 mei 1998 getoond, aldus B. B heeft verder, samengevat en zakelijk weergegeven, verklaard dat hij het met hetgeen vermeld werd in die brief niet eens was omdat A op 21 april 1998 geen zeggenschap meer had om nadere afspraken te maken. Volgens B heeft A, na door hem met die brief te zijn geconfronteerd, ontkend die ooit eerder te hebben gezien. A zou tegen hem hebben gezegd dat hij zich het gesprek herinnerde en dat hij niet kon hebben afgesproken wat in die brief stond omdat hij daartoe niet bevoegd was. Daarmee was voor B de kous op dat moment af. Hij heeft verder verklaard dat A hem ook later steeds heeft voorgehouden dat hij die brief niet had ontvangen en die afspraak met Shell niet kon hebben gemaakt.
29. Geconstateerd moet worden dat zowel X als Y heeft verklaard dat tijdens de bespreking van 21 april 1998 met A overeenstemming is bereikt over verschuiving van de huuringangsdatum naar (medio) oktober 1998, in verband met de in die maand te verwachten vestiging van TNT. Tegenover deze twee consistente verklaringen staat slechts de verklaring van A, dat hij over dit onderwerp nimmer met X en Y heeft gesproken. Deze verklaring strookt echter niet met de bij repliek/antwoord (nrs. 6, 7 en, in mindere mate, 9) door ATH betrokken stellingen, waarin wordt erkend dat hierover op 21 april 1998 door X, Y en A is gesproken. Dan is er verder nog de verklaring van B. Volgens B herinnerde A zich – geconfronteerd met de brief van 15 mei 1998 – het gesprek van 21 april 1998 met SNV, en zou hij hebben gezegd dat hij toen de bewuste afspraak niet gemaakt kon hebben omdat hij daartoe niet bevoegd was. Met dit een en ander valt de verklaring van A op dit punt moeilijk te rijmen. Voor wat B betreft geldt voor het overige dat hij niet bij de bespreking van 21 april 1998 aanwezig is geweest en daar dus ook niet uit eigen wetenschap over kan verklaren. Gelet op deze aspecten en op de door X en Y afgelegde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat SNV is geslaagd in het opgedragen bewijs. Anders dan ATH meent maakt de enkele omstandigheid dat X en Y zich bepaalde data en de inhoud van de brief van 15 mei 1998 nog konden herinneren hun verklaringen nog niet onbetrouwbaar.
30. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 22. van het tussenvonnis van 12 februari 2003 is overwogen, dient de vordering te worden afgewezen.
31. ATH heeft bij conclusie na enquête nog aangevoerd dat de rechtsoverwegingen 17. en 19. van het tussenvonnis van 12 februari 2003 “een onjuistheid bevatten”. Volgens ATH heeft de rechtbank daarin ten onrechte tot uitgangspunt genomen dat B pas bij brief van 14 januari 1999 de onbevoegdheid van A heeft ingeroepen. Uit de getuigenverklaring van B blijkt volgens ATH immers dat hij dat direct na kennisname van de brief van 15 mei 1998, tijdens de bespreking van juni 1998, al heeft meegedeeld. ATH heeft de rechtbank verzocht de hiervoor bedoelde onjuistheid te corrigeren. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
32. Vooropgesteld moet worden dat reeds op grond van, samengevat, de onbekendheid van SNV met de bestuurderswisseling bij ATH, in het licht van het bepaalde in art. 18 Hrgw en art. 2:6 lid 4 BW, is beslist dat de vertegenwoordigingsonbevoegdheid van A niet aan SNV kan worden tegengeworpen (rechtsoverweging 13.). Een eventuele mededeling van B zoals hier bedoeld is in dat verband niet relevant. Er bestaat uit dien hoofde dan ook geen grond voor de verzochte ‘correctie’.
33. De omstandigheid dat B tot 14 januari 1999 heeft gewacht alvorens SNV erop te wijzen dat A op 21 april 1998 “niet meer bevoegd” was heeft wel een rol gespeeld bij de overwegingen ten overvloede (de rechtsoverwegingen 14. tot en met 20.) waarin is geoordeeld dat ATH jegens SNV de schijn van vertegenwoordigings-bevoegdheid van A heeft gewekt. Maar omdat dit overwegingen ten overvloede zijn geweest kan verder onbesproken blijven wat in dat verband de eventuele betekenis ervan zou zijn dat B al in een bespreking van juni 1998 zou hebben gemeld dat A niet bevoegd was, zo dit al vast zou staan.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie:
34. Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij zal ATH worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Gelet op de uitkomst van de procedure in conventie is aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, niet voldaan, zodat daarop geen beslissing behoeft te worden gegeven. Nu deze vordering kan worden aangemerkt als een redelijk, subsidiair verweermiddel tegen de vordering in conventie moeten de kosten daarvan als door ATH veroorzaakt worden beschouwd. Er is daarom aanleiding ATH tevens te veroordelen in de kosten die SNV en SOM in dat verband hebben moeten maken (HR 21 januari 1977, NJ 1977, 487).
De beslissing
De rechtbank, recht doende
1. wijst het in conventie gevorderde af;
2. veroordeelt ATH in de kosten van de procedure in conventie, tot op heden aan de zijde van SNV en SOM bepaald op € 969,41 wegens verschotten en op € 5.782,50 voor salaris procureur;
3. veroordeelt ATH in de kosten van de procedure in voorwaardelijke reconventie, tot op heden aan de zijde van SNV en SOM bepaald op € 390,-- voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door de mrs. R.J.B. Boonekamp, G. Noordraven en R.A. van der Pol, rechters, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 10 maart 2004.
De griffier: De voorzitter: