5.2.2.Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk IV K 558/09 is sprake van één straf voor meerdere feiten. Uit vaste jurisprudentie van de rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2021:1111) blijkt dat het zwaarste strafmaximum bepalend is voor de berekening van de tenuitvoerleggingstermijn. In dit vonnis is de opgeëiste persoon onder meer veroordeeld voor diefstal met geweld, waarvoor het strafmaximum negen jaren bedraagt en de verjaringstermijn dus 20 jaar is. Op basis hiervan verstrijkt de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht pas na 26,6 jaar, te weten in 2036. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder f, OLW is dan ook niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerleggingstermijn ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk XI K 66/16 naar Nederlands recht wel is verstreken maar dat afgezien dient te worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder f, OLW. Voor overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 kan een maximale gevangenisstraf van één jaar worden opgelegd, waardoor de verjaringstermijn zes jaren bedraagt en de tenuitvoerleggingstermijn verstrijkt na acht jaren. Het verzamelvonnis is op 7 juni 2016 gewezen, waardoor de tenuitvoerleggingstermijn is aangevangen op 8 juni 2016, en is verstreken op 8 juni 2024.
Het is echter in het belang van de opgeëiste persoon om af te zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder f, OLW omdat een (partiële) weigering de straf niet laat verdwijnen. Als de opgeëiste persoon in het buitenland wordt aangehouden na een dergelijke weigering van de overlevering in Nederland, komt hij daar mogelijk niet in aanmerking voor gelijkstelling als bedoeld in artikel 6a OLW en wordt hij alsnog naar Polen overgeleverd om de straf uit te zitten. Hiermee wordt ook de sociale re-integratie doorkruist. In Polen is de tenuitvoerleggingstermijn immers nog lang niet verstreken.
5.2.3.Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.
2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.
Artikel 6:1:23, eerste lid, Sv luidt:
1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.
Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk IV K 558/09
De rechtbank stelt vast dat gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in dit vonnis in Polen is veroordeeld.
De rechtbank heeft onder punt 4. vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen in deze procedure is veroordeeld voor het plegen van twee mishandelingen en een diefstal met geweld. Nu sprake is van één straf voor meerdere strafbare feiten bepaalt het zwaarste strafmaximum de duur van de verjaringstermijn.
De rechtbank stelt vast dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht in dit geval 26,6 jaar is (op grond van artikelen 70, eerste lid, en 312 Sr en artikel 6:1:22, tweede lid, Sv). De tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis van
the District Court in Częstochowavan 6 januari 2010 verstrijkt daarom eerst in 2036. Hiermee is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder f, OLW niet van toepassing op deze procedure en dient de overname van de opgelegde gevangenisstraf beoordeeld te worden (zie hierna in overweging 5.3).
Ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk XI K 66/16
De rechtbank stelt vast dat gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in dit vonnis in Polen is veroordeeld.
De rechtbank heeft onder punt 4. vastgesteld dat de opgeëiste persoon in deze procedure (en de onderliggende vonnissen) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het (telkens) plegen van een overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor dit feit geldt naar Nederlands recht op grond van artikel 70 Sr een verjaringstermijn van zes jaren. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar een derde, dus twee jaar, bij worden opgeteld waardoor sprake is van een tenuitvoerleggingstermijn van acht jaren.
Het verzamelvonnis dateert van 7 januari 2016 (met kenmerk IX K 66/16). De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de tenuitvoerleggingstermijn op 8 juni 2024 is verstreken. Dit betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van de voornoemde weigeringsgrond ten aanzien van dit verzamelvonnis. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat sprake is van oude feiten (gepleegd in 2010) van relatief geringe ernst, terwijl de opgeëiste persoon al meer dan tien jaar in Nederland verblijft en hier zijn leven heeft opgebouwd met zijn vrouw en kind. Bovendien heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij zich realiseert wat de consequenties zijn van een weigering op deze grond maar dat hij (ondanks die consequenties) de rechtbank verzoekt om de weigeringsgrond voor dit vonnis toe te passen.
De rechtbank zal de overlevering voor de feiten die ten grondslag liggen aan het verzamelvonnis met kenmerk XI 66/16 (en waarvoor een gevangenisstraf van één jaar en twee maanden is opgelegd) dan ook weigeren.