ECLI:NL:RBAMS:2025:96

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13-120751-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van de Overleveringswet met gelijktijdige tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf in Nederland

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de overlevering geweigerd voor een deel van de opgelegde straffen, terwijl voor een ander deel de tenuitvoerlegging in Nederland is bevolen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had een gezin opgebouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verbleef en dat de overlevering voor bepaalde feiten niet kon plaatsvinden vanwege de verstrijking van de tenuitvoerleggingstermijn volgens Nederlands recht. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf, die nog één jaar, elf maanden en 29 dagen bedraagt. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat deze niet voldoende waren om de overlevering te weigeren voor de feiten die onder het vonnis met kenmerk IV K 558/09 vallen. De rechtbank heeft de overlevering voor het verzamelvonnis met kenmerk XI K 66/16 wel geweigerd, omdat de tenuitvoerleggingstermijn was verstreken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de relevante artikelen van de Overleveringswet en het Wetboek van Strafrecht heeft toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-120751-24
Datum uitspraak: 7 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 28 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 januari 2024 - en aangevuld op 17 december 2024 - door
the Regional Court in Częstochowa, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 december 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt de volgende beslissingen:
  • een
  • een
Uit het EAB blijkt dat bovengenoemd
cumulative judgmentde volgende beslissingen omvat:
  • een
  • een
  • een
De overlevering wordt met betrekking tot de procedure met kenmerk IV K 558/09 verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, elf maanden en 29 dagen.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 6 januari 2010 (met kenmerk IV K 558/09).
De overlevering wordt met betrekking tot de procedure met kenmerk XI K 66/16 (hierna: het verzamelvonnis) verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, één maand en 27 dagen.
Gelet op de beoordeling in overweging 5.2.3 zal de rechtbank voor dit verzamelvonnis (en de onderliggende vonnissen) niet nader ingaan op de toetsing aan artikel 12 OLW.
Deze beslissingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 (waarvoor de opgeëiste persoon veroordeeld is bij het vonnis met kenmerk IV K 558/09) levert naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
Feiten 2 en 3 (waarvoor de opgeëiste persoon eveneens veroordeeld is bij het vonnis met kenmerk IV K 558/09) leveren naar Nederlands recht telkens op:
mishandeling
Feiten 4, 5 en 6 (waarvoor de opgeëiste persoon veroordeeld bij het verzamelvonnis met kenmerk XI K 66/16) leveren naar Nederlands recht telkens op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

5.1.
Gelijkstelling
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Uit de brief van 4 december 2024 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 16 november 2021 duurzaam verblijfsrecht als Unieburger heeft verworven. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 4 december 2024 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest naar aanleiding van de feiten in het EAB.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
5.2.
Verstrijking van de tenuitvoerleggingstermijnen
5.2.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden ten aanzien van het deel van het vonnis van 6 januari 2010 met kenmerk IV K 558/09 dat ziet op de twee mishandelingen omdat de termijn voor tenuitvoerlegging van deze straffen verstreken is.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het mogelijke verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn van de straf in het verzamelvonnis met kenmerk XI K 66/16.
5.2.2.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk IV K 558/09 is sprake van één straf voor meerdere feiten. Uit vaste jurisprudentie van de rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2021:1111) blijkt dat het zwaarste strafmaximum bepalend is voor de berekening van de tenuitvoerleggingstermijn. In dit vonnis is de opgeëiste persoon onder meer veroordeeld voor diefstal met geweld, waarvoor het strafmaximum negen jaren bedraagt en de verjaringstermijn dus 20 jaar is. Op basis hiervan verstrijkt de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht pas na 26,6 jaar, te weten in 2036. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder f, OLW is dan ook niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerleggingstermijn ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk XI K 66/16 naar Nederlands recht wel is verstreken maar dat afgezien dient te worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder f, OLW. Voor overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 kan een maximale gevangenisstraf van één jaar worden opgelegd, waardoor de verjaringstermijn zes jaren bedraagt en de tenuitvoerleggingstermijn verstrijkt na acht jaren. Het verzamelvonnis is op 7 juni 2016 gewezen, waardoor de tenuitvoerleggingstermijn is aangevangen op 8 juni 2016, en is verstreken op 8 juni 2024.
Het is echter in het belang van de opgeëiste persoon om af te zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder f, OLW omdat een (partiële) weigering de straf niet laat verdwijnen. Als de opgeëiste persoon in het buitenland wordt aangehouden na een dergelijke weigering van de overlevering in Nederland, komt hij daar mogelijk niet in aanmerking voor gelijkstelling als bedoeld in artikel 6a OLW en wordt hij alsnog naar Polen overgeleverd om de straf uit te zitten. Hiermee wordt ook de sociale re-integratie doorkruist. In Polen is de tenuitvoerleggingstermijn immers nog lang niet verstreken.
5.2.3.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.
2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.
Artikel 6:1:23, eerste lid, Sv luidt:
1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.
Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk IV K 558/09
De rechtbank stelt vast dat gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in dit vonnis in Polen is veroordeeld.
De rechtbank heeft onder punt 4. vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen in deze procedure is veroordeeld voor het plegen van twee mishandelingen en een diefstal met geweld. Nu sprake is van één straf voor meerdere strafbare feiten bepaalt het zwaarste strafmaximum de duur van de verjaringstermijn. [4]
De rechtbank stelt vast dat de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht in dit geval 26,6 jaar is (op grond van artikelen 70, eerste lid, en 312 Sr en artikel 6:1:22, tweede lid, Sv). De tenuitvoerleggingstermijn van het vonnis van
the District Court in Częstochowavan 6 januari 2010 verstrijkt daarom eerst in 2036. Hiermee is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder f, OLW niet van toepassing op deze procedure en dient de overname van de opgelegde gevangenisstraf beoordeeld te worden (zie hierna in overweging 5.3).
Ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk XI K 66/16
De rechtbank stelt vast dat gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in dit vonnis in Polen is veroordeeld.
De rechtbank heeft onder punt 4. vastgesteld dat de opgeëiste persoon in deze procedure (en de onderliggende vonnissen) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het (telkens) plegen van een overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor dit feit geldt naar Nederlands recht op grond van artikel 70 Sr een verjaringstermijn van zes jaren. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar een derde, dus twee jaar, bij worden opgeteld waardoor sprake is van een tenuitvoerleggingstermijn van acht jaren.
Het verzamelvonnis dateert van 7 januari 2016 (met kenmerk IX K 66/16). De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de tenuitvoerleggingstermijn op 8 juni 2024 is verstreken. Dit betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van de voornoemde weigeringsgrond ten aanzien van dit verzamelvonnis. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat sprake is van oude feiten (gepleegd in 2010) van relatief geringe ernst, terwijl de opgeëiste persoon al meer dan tien jaar in Nederland verblijft en hier zijn leven heeft opgebouwd met zijn vrouw en kind. Bovendien heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij zich realiseert wat de consequenties zijn van een weigering op deze grond maar dat hij (ondanks die consequenties) de rechtbank verzoekt om de weigeringsgrond voor dit vonnis toe te passen.
De rechtbank zal de overlevering voor de feiten die ten grondslag liggen aan het verzamelvonnis met kenmerk XI 66/16 (en waarvoor een gevangenisstraf van één jaar en twee maanden is opgelegd) dan ook weigeren.
5.3.
Overname van de in Polen opgelegde gevangenisstraf voor het vonnis met kenmerk IV K 558/09
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die is opgelegd in het vonnis met kenmerk IV K 558/09.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, culturele en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging in Nederland bevelen van de resterende vrijheidsstraf die is opgelegd bij het vonnis met kenmerk IV K 558/09, te weten één jaar, elf maanden en 29 dagen.
De rechtbank zal op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De raadsman heeft verzocht om het bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW te schorsen tot aan het moment van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de overgenomen straf. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen omdat geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat een schorsing gerechtvaardigd is.

6.Evenredigheids- en proportionaliteitsverweer

Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd moet worden omdat deze onevenredig is gelet op de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft in de afgelopen vijftien jaar in Nederland een nieuw bestaan opgebouwd, heeft een gezin en een eigen bedrijf. De zoon van de opgeëiste persoon heeft het syndroom van Down en de vrouw van de opgeëiste persoon heeft meerdere gezondheidsproblemen waardoor zij niet kan werken. Daarbij heeft de opgeëiste persoon zelf een hernia waardoor hij pijn ervaart.
Daarbij stelt de verdediging zich op het standpunt dat de in Polen opgelegde straffen disproportioneel zijn gelet op de ernst van de feiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon geen aanleiding kunnen zijn om de overlevering te weigeren. Het is namelijk niet gebleken dat de aanwezigheid van de opgeëiste persoon cruciaal is voor het functioneren van zijn gezin en het leven van zijn zoon. De zorg voor zijn zoon kan ook door andere (zorg)instanties gegeven worden.
Verder is niet gebleken dat het uitvaardigen van het EAB disproportioneel is. Een beoordeling van de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde straf heeft geen plaats in de overleveringsprocedure.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
In onderhavige zaak is niet gebleken dat het uitvaardigen van het EAB onevenredig is geweest. Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de (persoonlijke) belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Dit, in samenhang bezien met het feit dat de overlevering deels geweigerd wordt en dat de opgeëiste persoon de andere gevangenisstraf in Nederland mag uitzitten waardoor hij (al is het beperkt) contact kan houden met zijn zoon, leidt ertoe dat het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Gelet op de partiële weigering van de overlevering en de partiële weigering met strafovername op grond van artikel 6a OLW komt de rechtbank niet toe aan het door de raadsman gevoerde verweer ten aanzien van de Poolse detentieomstandigheden.

8.Slotsom

Nu ten aanzien van het vonnis met kenmerk IV K 558/09 is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van de toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering voor dit vonnis te worden geweigerd, waarbij gelijktijdig de gevangenhouding wordt bevolen tot de tenuitvoerlegging van die straf in Nederland.
Nu ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk IX K 66/16 is vastgesteld dat de weigeringsgrond van verjaring van het recht tot tenuitvoerlegging (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW en artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. 2:13, eerste lid, aanhef en onder g WETS) van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd voor de feiten die ten grondslag liggen aan het verzamelvonnis.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 en 312 Wetboek van Strafrecht, 8 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6a en 7 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Częstochowa, Polen voor de feiten die ten grondslag liggen aan het vonnis met kenmerk IV K 558/09 op grond van artikel 6a OLW;.
BEVEELTde tenuitvoerlegging in Nederland van de in overweging 3 vermelde vrijheidsstraf van twee jaar opgelegd bij het vonnis met kenmerk IV K 558/09, waarvan volgens het EAB nog resteert één jaar, elf maanden en 29 dagen.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Częstochowa, Polen voor de feiten die ten grondslag liggen aan het verzamelvonnis met kenmerk IX K 66/16.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf op grond van artikel 27, vierde lid, OLW, als opgemaakt in een apart bevel.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam 5 maart 2021,