ECLI:NL:RBAMS:2025:948

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
13-341093-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van België aan Nederland

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 14 oktober 2024 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Marokko, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 22 januari 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij sinds 1995 over een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in Nederland beschikt. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het Belgische vonnis heeft geleid, maar dat de voorwaarden voor overlevering zijn vervuld. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling na overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-341093-24
Datum uitspraak: 5 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 22 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 oktober 2024 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] (Marokko),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 januari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, advocaat te Eindhoven die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. A.S. Sewgobind.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor het sluiten van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen - afdeling Turnhout dd. 24/04/2024, vonnisnummer: 2024/613 - dossiernummer: 22CO7199 -TU60.F1.502998/2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 50 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 50 maanden gevangenisstraf, te verminderen met de reeds ondergane voorhechtenis van 03-02-2022 tot 15-03-2022. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende EAB.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
X 3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
  • de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Voorafgaand aan de zitting heeft de raadsvrouw medegedeeld dat de opgeëiste persoon inmiddels verzet heeft aangetekend tegen het vonnis in België en dat op korte termijn wordt beslist over de ontvankelijkheid van het verzet.
Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat er inmiddels verzet is ingesteld, niet de grondslag aan het EAB ontneemt. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is (mede gelet op de in het EAB geciteerde artikelen uit het Belgische Wetboek van Strafvordering betreffende de verzetprocedure) niet aannemelijk geworden dat het enkele instellen van verzet naar Belgisch recht betekent dat het vonnis niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Bovendien is bij het verstekvonnis de onmiddellijke aanhouding van de opgeëiste persoon bevolen, hetgeen als een zelfstandige grondslag van het EAB kan worden gekwalificeerd (artikel 2, tweede lid, sub c, OLW).
Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW moet het EAB worden verstaan als strekkende tot (verdere) vervolging (zie hierna onder 5.).

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
De rechtbank begrijpt het EAB zo dat de Belgische autoriteiten het lijstfeit hebben aangekruist voor alle feiten.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De opgeëiste persoon heeft de Marokkaanse nationaliteit en beschikt sinds 2 oktober 1995 over een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van de IND van 7 januari 2025 volgt dat de strafrechtelijke feiten ertoe kunnen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de tweede voorwaarde en niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.

6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [4]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 27 november 2024, afkomstig van het Diensthoofd bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden de volgende individuele detentiegarantie is gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van het Openbaar Ministerie Amsterdam (dd. 27/11/2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] 1977) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 14/10/2024) met oog op de uitvoering van het vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen (dd. 24/04/2024 ref. 2024/613), verstrek ik u de volgende informatie.
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationalestandaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of schermo Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
3. Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2022) [5] gaat de rechtbank aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt uit van de geboden zekerheid in voorgaande detentiegarantie. [6] Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de informatie in de verstrekte detentiegarantie. De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze individuele garantie voor hem is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, rechter,
mrs. C. Klomp en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.