3.3.Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring invoer van 12 kilogram cocaïne in Nederland
Uit het procesdossier volgt dat verdachte zich in de late avond op 9 september 2024 als surveyor heeft gemeld bij [het schip] , een zeeschip afkomstig uit [land] , dat lag aangemeerd in de Amsterdamse haven bij het [opslagbedrijf] .
Uit de getuigenverklaring van de kapitein van het schip blijkt dat verdachte zich als surveyor bij de gangway wacht had gemeld met het verhaal dat hij monsters kwam nemen van cooking oil. Dit vond de wacht vreemd, omdat deze vloeistof al in Rotterdam was gelost en het schip dus geen cooking oil meer aan boord had. Omdat verdachte ook geen bedrijf kon noemen waarvoor hij werkzaam was, werd hem de toegang tot het schip geweigerd. Een medewerker van [opslagbedrijf] heeft verdachte daarna laten wachten totdat de politie er was. Verdachte is vervolgens door de politie aangehouden. Na de aanhouding van verdachte werd het schip doorzocht door de douane. Bij deze doorzoeking is boven het plafond in een rokersruimte 12 kilogram cocaïne aangetroffen.
Verdachte heeft bij de politie, de douane en de rechter-commissaris wisselend verklaard over het bedrijf waarvoor hij werkzaam zou zijn. De politie heeft geconcludeerd dat geen van de bedrijven die verdachte heeft genoemd een bestaand bedrijf is. Ook kon hij geen werkopdracht tonen of aangeven welke werkzaamheden hij moest verrichten.
Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij op het schip aanwezig was vanwege een klus voor een vriend, maar de naam van deze vriend heeft verdachte niet willen noemen.
In een van de telefoons die onder verdachte in beslag is genomen, is een gesprek aangetroffen tussen verdachte en ene ‘ [naam 1] ’, waarin zij elkaar filmpjes sturen van blokken cocaïne, althans wat eruit ziet als blokken cocaïne. Op 9 september 2024, de dag waarop verdachte naar [het schip] is gegaan, heeft hij ook een filmpje naar ‘ [naam 1] ’ gestuurd, waarin een blok cocaïne wordt getoond.
Op 6 september 2024 voert verdachte een gesprek met ene ‘ [naam 2] ’. In dit gesprek wordt onder meer besproken dat [naam 2] nog geld moet krijgen, namelijk:
“20 x 28”. Volgens het onderzoeksteam gaat het hier vermoedelijk om 20 kiloblokken cocaïne van € 28.000 per stuk, nu ambtshalve bekend is dat de groothandelprijs voor een kilo cocaïne € 28.000 is. Verdachte lijkt zich dus actief met drugs bezig te houden.
Uit het procesdossier volgt dat er door het schip, dat vertrokken is vanuit [land] , 12 kilogram cocaïne het grondgebied van Nederland is binnengebracht. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het gereed staan om drugs na de aankomst ervan in Nederland in ontvangst te nemen een op de ontvangst gerichte handeling als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet is, waarmee er sprake is van een voltooid delict.
In het licht van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dat de verklaring van de verdachte ‒ dat zijn aanwezigheid op het schip te maken had met het ophalen van oliemonsters ‒ ongeloofwaardig is. De rechtbank is op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne op het schip en dat hij in de nacht van 9 op 10 september 2024 op [het schip] was ten behoeve van de uithaal van voornoemde drugs.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 9 tot en met 10 september 2024, 12 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, een kortere periode bewezen dan de periode die is ten laste gelegd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het aan hem onder feit 1 primair ten laste
gelegde medeplegen, nu niet kan worden bewezen dat er een nauwe en bewuste
samenwerking en gezamenlijke uitvoering bestond tussen verdachte en een elders aangehouden medeverdachte ten aanzien van het uithalen van 12 kilogram cocaïne.