ECLI:NL:HR:2006:AY9575
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Medeplegen van invoer cocaïne en de toepassing van de Opiumwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1952, werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland, zoals bedoeld in artikel 1.4 van de Opiumwet. Het hof had vastgesteld dat de verdachte welbewust handelingen had verricht die gericht waren op het binnenbrengen van cocaïne in Nederland, ondanks dat hij niet zelf de cocaïne had ingevoerd. De verdachte had contact gehad met medeverdachten en was betrokken bij de uitvoering van de plannen om de cocaïne te ontvangen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de verdachte door zijn actieve betrokkenheid had meegewerkt aan de invoer van de cocaïne. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd tot twee jaren en elf maanden. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de bewezenverklaring van het medeplegen van de invoer van cocaïne.