10. Eiseres doet verder een beroep op het vertrouwensbeginsel. De fotocollage is in 2019 in nauw overleg met de gemeente tot stand gekomen en pas in 2022 is een eerste aanslag opgelegd. Door drie jaren geen aanslag op te leggen is volgens eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij ook in 2022 en 2023 geen reclamebelasting hoefde te betalen voor de fotocollage.
10. De heffingsambtenaar heeft uiteengezet dat in 2020, 2021 en 2022 (tot maart) geen reclamebelasting geheven is vanwege de coronaperiode. De rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar dat het enkele feit dat hij over meerdere jaren geen reclamebelasting heeft geheven, niet maakt dat het vertrouwen is gewekt dat geen heffing van reclamebelasting zou plaatsvinden over 2022 en 2023. Voor zover eiseres stelt dat ambtenaren van de gemeente dit vertrouwen hebben gewekt door uitlatingen over de aanslagen of door de medewerking aan en de financiering door de gemeente van de fotocollage, geldt dat niet is gesteld of gebleken dat concrete toezeggingen zijn gedaan. Daarbij geldt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als sprake is van een concrete toezegging door een bevoegde ambtenaar, in dit geval (een medewerker van) de heffingsambtenaar. Uitingen van andere ambtenaren van de gemeente Amsterdam zijn daarom niet van belang. De verwijzing door eiseres naar de overwegingen 5.2 en volgende in het genoemde arrest van het Gerechtshof Amsterdam gaat niet op nu daarin juist sprake is van concrete mededelingen van een medewerker van de heffingsambtenaar. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Vrijstelling
10. Eiseres doet een beroep op de vrijstellingsregeling voor scholen. Overdag wordt de sporthal namelijk gebruikt door twee scholen en scholen zijn vrijgesteld van reclamebelasting.
10. De vrijstellingsregeling in artikel 8, onder d, van de Verordening kan eiseres ook niet baten. Artikel 8, onder d, bevat een limitatieve opsomming van vrijgestelde openbare aankondigingen. Dat ook scholen gebruik maken van de sporthal maakt niet dat de sporthal als een school kan worden aangemerkt en daardoor vrijgesteld is van reclamebelasting. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat het een politieke keuze van de gemeente is geweest om geen uitzondering te maken voor sporthallen.
Evenredigheid
10. Eiseres doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel. De heffingsambtenaar heeft ten onrechte de belangen van een vrijwilligersorganisatie die een groot maatschappelijk belang dient in één van de achterstandswijken in Amsterdam niet laten prevaleren. De fotocollage is aangebracht op initiatief van en gesubsidieerd door de gemeente. Vanwege de bijzondere feiten en omstandigheden in dit geval is de belastingheffing onevenredig, aldus eiseres.
10. De rechtbank is van oordeel dat de in de Verordening neergelegde heffingsmaatstaf niet leidt tot een schending van het evenredigheidsbeginsel of tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. De gemeenteraad van de gemeenteis met de vaststelling van de Verordening gebleven binnen de ruime bevoegdheden die de Gemeentewet biedt bij het vaststellen van een belastingverordening. De gemeenteraad was niet verplicht om in de Verordening onderscheid te maken naar de aard van de onderneming. De belasting wordt opgelegd naar objectieve tarieven en niet met toepassing van beleid. De heffingsambtenaar hoefde dus geen belangenafweging te maken bij de oplegging van de aanslagen. Op grond van artikel 11 van de Verordening wordt van de reclamebelasting geen kwijtschelding verleend. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Overschrijding van de redelijke termijn
10. Zoals besproken op de zitting vat de rechtbank het beklag van eiseres over de voortgang van de procedure in de bezwaarfase op als een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10. Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechtbank uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven.Een redelijke termijn voor de behandeling van een zaak in bezwaar en beroep gezamenlijk is, behoudens bijzondere omstandigheden, twee jaar na het indienen van het bezwaarschrift, waarbij de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is gesteld op zes maanden en voor de behandeling van het beroep op anderhalf jaar. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend (3 april 2023 respectievelijk 10 december 2024) en loopt door tot 13 november 2025, de datum van de uitspraak van de rechtbank.