ECLI:NL:RBAMS:2025:8443

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
13/228459-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en rechtsgang in Polen

Op 6 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Lublin, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1991, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 23 oktober 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsvrouw, mr. K. Zech. De officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, heeft de vordering tot overlevering ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafzaak en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen algemeen gevaar is voor de opgeëiste persoon, waardoor de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd op basis van de eisen van de Overleveringswet (OLW) en heeft geen weigeringsgronden aangetroffen die aan de overlevering in de weg staan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/228459-25
Datum uitspraak: 6 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 29 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 april 2025 door
the Regional Court in Lublin (Sąd Okręgowy w Lublinie), Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Zech, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the District Court Lublin-Zachód in Lublin, of 17th December 2024, reference symbol IX K 956/24.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, één maand en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon de oproep voor de zitting nooit heeft ontvangen en dat deze naar het adres van zijn ex-partner is gestuurd. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zitting en daarom moet de overlevering worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat kan worden afgezien van de toepassing hiervan omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 16 september 2025 en 22 september 2025 volgt dat de opgeëiste persoon bij een verhoor in het kader van het vooronderzoek een adres heeft opgegeven. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de verdenking en heeft er rekening mee moeten houden dat een strafrechtelijke procedure zou kunnen volgen. Hij is op dat moment eveneens gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en op de gevolgen als hij dit niet zou doen. De oproep voor de zitting is vervolgens naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd. Deze omstandigheden maken dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon had kunnen en moeten weten dat een strafproces tegen hem aanhangig was en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling;
afpersing;
III. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de kans bestaat dat de opgeëiste persoon in detentie in Polen in het “remand regime” terecht komt. Voor het remand regime heeft de rechtbank een algemeen gevaar aangenomen en voor de opgeëiste persoon is geen detentiegarantie verstrekt door Polen. Het algemene gevaar is voor de opgeëiste persoon dus niet weggenomen. Primair vraagt de raadsvrouw de overlevering op grond hiervan te weigeren. Subsidiair moeten volgens de raadsvrouw vragen worden gesteld aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de instelling waar de opgeëiste persoon terecht zal komen na overlevering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen algemeen gevaar is aangenomen voor personen die een gevangenisstraf uitzitten in Polen. Daarom hoeven er geen nadere vragen te worden gesteld over de detentieomstandigheden.
De rechtbank overweegt dat zij geen algemeen gevaar heeft aangenomen ten aanzien van personen die een onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf uitzitten in Polen. Het algemeen gevaar ziet alleen op personen die in voorlopige hechtenis zitten in Poolse huizen van bewaring (‘remand regime’). De raadsvrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in het “remand regime” zal worden geplaatst voor het uitzitten van zijn straf. Daarnaast heeft de raadsvrouw ook geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd waaruit een dergelijk algemeen reëel gevaar blijkt voor personen die een gevangenisstraf uitzitten in Polen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering en ziet daarom ook geen aanleiding voor het stellen van aanvullende vragen over de detentieomstandigheden.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 en 317 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Lublin (Sąd Okręgowy w Lublinie), Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Westerman, voorzitter,
mrs. E.M. de Bie en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. dr. V.H. Glerum, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 november 2025.
De voorzitter en griffier zijn buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (