ECLI:NL:RBAMS:2025:8344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
13-222155-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere arresten en de beoordeling van verdedigingsrechten

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, toegewezen. De zaak omvatte meerdere arresten, waaronder een verzamelarrest en drie onderliggende arresten, die alle onder de reikwijdte van de Overleveringswet (OLW) vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die tot de arresten hebben geleid, maar heeft geoordeeld dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die aanvoerde dat de behandeling van het EAB moest worden aangehouden om nadere vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures en dat hij zelf om een verzamelvonnis had verzocht. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen algemeen gevaar voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen is aangetoond. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden van toepassing zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-222155-25
Datum uitspraak: 4 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 2 september 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juni 2025 door
Sąd Okręgowy w Przemyślu (Regional Court of Przemyśl),Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Daarnaast heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3. Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een verzamelvonnis van
the District Court in Przemyślvan 26 juli 2024, met kenmerk: II K 752/23
,in hoger beroep beoordeeld in het verzamelarrest van
the Regional Court in Przemyślvan 5 december 2024, met kenmerk II Ka 294/24. Met dit verzamelarrest zijn de volgende vonnissen/arresten samengevoegd:
1.
het vonnis van
the District Court in Krosnovan 22 december 2022, met kenmerk: II K 284/21
,in hoger beroep beoordeeld in het arrest van
the Regional Court in Krosnovan 31 juli 2023, met kenmerk II Ka 76/23
;2. het vonnis van
the District Court in Przemyślvan 27 maart 2023, met kenmerk: II K 891/22
,in hoger beroep beoordeeld in het arrest van
the Regional Court in Przemyślvan 5 oktober 2023, met kenmerk II Ka 148/23
;3. Het vonnis van
the District Court in Przemyślvan 1 februari 2023, met kenmerk: II K 195/22, in hoger beroep beoordeeld in het arrest van
the Regional Court in Przemyślvan 31 augustus 2023, met kenmerk II Ka 123/23.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaar, zeven maanden en negen dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelarrest.
Het verzamelarrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
Ten aanzien van het verzamelarrest met kenmerk II Ka 294/24
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de behandeling van het EAB moet worden aangehouden om aan de Poolse autoriteiten nadere vragen te stellen. In de eerste plaats blijkt uit het EAB en de aanvullende informatie niet of de advocaat door de opgeëiste persoon gemachtigd was om namens hem hoger beroep in te stellen. Volgens de opgeëiste persoon is het instellen van het hoger beroep volledig buiten hem om gegaan. Onduidelijk is ook of de advocaat gemachtigd was in hoger beroep op te treden: in ieder geval is wel gebleken dat zij in hoger beroep niet op de zitting verschenen is. Daarnaast is de oproep voor de zitting gestuurd naar het adres [adres 1] Przemyśl, terwijl de correspondentie in de onderliggende procedures is verzonden naar het adres [adres 2] Kraków. Het adres in Przemysl is een oud adres, waar opgeëiste persoon volgens eigen zeggen sinds 2019 niet meer woont. Tot slot is blijkbaar wel sprake van een adresinstructie maar is niet duidelijk of deze adresinstructie ook in hoger beroep gold en is niet gebleken dat bij het geven van de adresinstructie de opgeëiste persoon ook is geïnformeerd over het feit dat een beslissing buiten zijn aanwezigheid kan worden genomen.
Ten aanzien van (1) het arrest met kenmerk II Ka 76/23
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de behandeling van het EAB moet worden aangehouden om aan de Poolse autoriteiten nadere vragen te stellen. In de eerste plaats blijkt uit het EAB en de aanvullende informatie niet of de advocaat door de opgeëiste persoon gemachtigd was om namens hem hoger beroep in te stellen. Volgens de opgeëiste persoon is het instellen van het hoger beroep volledig buiten hem om gegaan. De advocaat is bovendien in hoger beroep blijkbaar niet verschenen. Daarnaast blijkt niet dat bij het geven van de adresinstructie de opgeëiste persoon ook is geïnformeerd over het feit dat een beslissing buiten zijn aanwezigheid kan worden genomen. Evenmin is duidelijk of de adresinstructie ook gold voor het hoger beroep.
Ten aanzien van (2) het arrest met nummer II Ka 148/23
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de behandeling van het EAB dient te worden aangehouden om de Poolse autoriteiten nadere vragen te stellen. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt niet of de advocaat die genoemd wordt en die op de zitting in hoger beroep is verschenen, door de opgeëiste persoon gemachtigd was om hem ter zitting te vertegenwoordigen. Daarnaast blijkt niet dat bij het geven van de adresinstructie de opgeëiste persoon ook is geïnformeerd over het feit dat een beslissing buiten zijn aanwezigheid kan worden genomen.
Ten aanzien van de (3) het arrest met kenmerk II Ka 123/23
De raadsman stelt zich op het standpunt dat uit het EAB en de aanvullende informatie lijkt te kunnen worden opgemaakt dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld. Daarnaast is aangekruist dat hij in persoon is opgeroepen voor de eerste zittingsdag in hoger beroep en blijkt ook dat hij zelf om uitstel heeft gevraagd. De opgeëiste persoon is in deze procedure dan ook niet in zijn verdedigingsrechten geschaad.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het verzamelarrest met nummer II Ka 294/24
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Hoewel het verzamelarrest is gewezen zonder dat één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden zich voordoet, kan de rechtbank afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12. De opgeëiste persoon heeft, samen met zijn advocaat, zelf om een verzamelvonnis verzocht. Dat hij op de hoogte was van de procedure blijkt ook uit het feit dat hij werd bijgestaan door een advocaat en dat hoger beroep is ingesteld door de advocaat van de opgeëiste persoon. Dat de advocaat niet op de zitting in hoger beroep aanwezig is geweest, doet aan het voorgaande niet af omdat de advocaat niet verplicht was om te verschijnen. Verder gelden de aan de opgeëiste persoon verstrekte adresinstructies in de onderliggende procedures voor de hele procedure, inclusief de verzamelprocedure, in eerste aanleg en hoger beroep. Dat blijkt ook uit de Poolse wet. De oproep voor de zitting van het verzamelarrest (procedure in hoger beroep) is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in Przemyśl. Het is aan de opgeëiste persoon om aan de autoriteiten een adreswijziging door te geven.
Ten aanzien van (1) het arrest met kenmerk II Ka 76/23
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Hoewel het arrest is gewezen zonder dat één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden zich voordoet, kan de rechtbank afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12. De opgeëiste persoon is opgeroepen op zijn adres en aan de opgeëiste persoon is een adresinstructie gegeven die zich ook over het hoger beroep uitstrekte. Het is aan de opgeëiste persoon om te zorgen dat hij bereikbaar is voor de justitiële autoriteiten.
Ten aanzien van (2) het arrest met kenmerk II Ka 148/23
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2, sub b, OLW. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door twee advocaten die door hem gemachtigd waren. Door de advocaten is om uitstel gevraagd, omdat de opgeëiste persoon ziek was. Hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon contact heeft gehad met zijn advocaten. Subsidiair stelt de officier van justitie dat de rechtbank af kan zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, omdat uit het feit dat de advocaten om uitstel hebben gevraagd vanwege ziekte van de opgeëiste persoon blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. Hij is opgeroepen op zijn adres en hij heeft een adresinstructie gekregen.
Ten aanzien van (3) het arrest met kenmerk II Ka 123/23
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Hoewel het arrest is gewezen zonder dat één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden zich voordoet, kan de rechtbank afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. Hij is in persoon opgeroepen voor de eerste zittingsdag en heeft immers zelf tot twee keer toe om uitstel gevraagd. Voor de vervolgzittingen is hij opgeroepen op een adres dat hij had opgegeven. Bovendien had hij een adresinstructie ontvangen die ook in hoger beroep van toepassing was: dat hij vervolgens niet verschijnt op de zitting, maakt nog niet dat hij in zijn verdediging is geschaad.
Oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor onder 3 is vastgesteld, betreft het EAB een verzamelarrest met drie onderliggende arresten. Zowel de procedures die tot de onderliggende arresten hebben geleid als de procedure die tot het verzamelarrest heeft geleid, vallen onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, omdat bij de onderliggende arresten onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en in het verzamelarrest de eerder opgelegde straffen zijn samengevoegd tot één straf, waarbij de Poolse rechter een beoordelingsmarge heeft gehad met betrekking tot de duur van die straf.
Verder is van belang dat als een proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, de laatste van die beslissingen relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal daarom de procedures in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. Het betreft de procedures die geleid hebben tot het verzamelarrest met kenmerk II K a 294/24, en de onderliggende procedures die geleid hebben tot de arresten met (1) kenmerk II Ka 76/23, (2) II Ka 148/23 en (3) II Ka 123/34.
Ten aanzien van het verzamelarrest met nummer II Ka 294/24
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Weliswaar is in het d-formulier zoals dat bij de aanvullende informatie van 13 oktober 2025 met betrekking tot dit arrest is verstrekt, aangegeven dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12 onder a (“anderszins”) zich heeft voorgedaan, echter uit de toelichting blijkt dat dat niet het geval is, nu de opgeëiste persoon de oproep voor de zitting in hoger beroep niet heeft opgehaald.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Hiervoor is het volgende van belang.
Uit het EAB, het verhandelde ter zitting – in het bijzonder de verklaring van de opgeëiste persoon – blijkt dat de opgeëiste persoon zelf met zijn advocaat om een verzamelvonnis heeft verzocht. Uit het EAB volgt ook dat de advocaat hem in eerste aanleg heeft vertegenwoordigd en dat deze alleen niet aanwezig was toen het verzamelvonnis in eerste aanleg werd uitgesproken. De advocaat heeft – zo blijkt ook uit het EAB - het vonnis met motivering opgevraagd en tegen dat verzamelvonnis hoger beroep ingesteld. Het door de opgeëiste persoon en zijn advocaat verzochte verzamelvonnis is relatief kort na de laatste onderliggende veroordeling, het arrest van 31 augustus 2023 met nummer II Ka 123/23, gewezen, namelijk op 26 juli 2024. Een half jaar later, op 5 december 2024, is het verzamelarrest gewezen. De rechtbank ziet in dit korte tijdsverloop een contra-indicatie voor de stelling dat het instellen van het hoger beroep buiten de opgeëiste persoon om is gegaan. Daar komt bij dat uit de aanvullende informatie van 13 oktober 2025 blijkt dat zowel de opgeëiste persoon als zijn advocaat is opgeroepen voor de zittingen. In eerste aanleg is de opgeëiste persoon zelfs in persoon opgeroepen op het adres in Przemyls dat hij bij aanvang van de procedure (”
at the beginning of the criminal proceedings”) had opgegeven. In hoger beroep is een oproep voor de zitting op hetzelfde adres tot twee maal toe niet door hem opgehaald. De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij daar op dat moment (dus enkele maanden later) niet meer woonde doet hier niet aan af. De rechtbank overweegt voorts at de opgeëiste persoon heeft bevestigd geen adreswijziging door te hebben gegeven, terwijl hij – zo blijkt eveneens uit de aanvullende informatie van 13 oktober 2025 – in deze procedure een adresinstructie had gekregen en daarbij geïnformeerd was dat deze voor de eerste aanleg en hoger beroep gold. Nu de opgeëiste persoon bovendien zelf om een verzamelvonnis in eerste aanleg heeft verzocht, lag het – gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden – op de weg van de opgeëiste persoon om in de gaten te houden of er post ten aanzien van de hoger beroepsprocedure van het verzamelvonnis werd ontvangen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Voor zover de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het verzamelarrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten om nadere informatie te vragen, zoals verzocht door de raadsman. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af. Zoals uit de overwegingen hieronder zal volgen geldt dat ook voor het verzoek van de raadsman om aanhouding om nadere vragen te stellen over de procedures in de zaken met nummer II Ka 76/23 en nummer II Ka 148/23.
Ten aanzien van (1) het arrest met kenmerk II Ka 76/23
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Weliswaar is in het d-formulier zoals dat bij de aanvullende informatie van 13 oktober 2025 met betrekking tot dit arrest is verstrekt, aangegeven dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12 onder a (“anderszins”) zich heeft voorgedaan, echter uit de toelichting blijkt dat dat niet het geval is, nu hij de oproep voor de zitting in hoger beroep niet heeft opgehaald.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Hiervoor is het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat opgeëiste persoon in deze zaak (verdenking van vernieling van een auto en wederspannigheid) in oktober 2020 één dag heeft vastgezeten. Hij wist dus van de verdenking en moest er rekening mee houden dat een strafrechtelijke procedure zou volgen. Uit de aanvullende informatie van 13 oktober 2025 blijkt dat de oproep voor de zitting die tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid is gezonden aan het
appointedadres, te weten het adres [adres 2] Kraków. Dit betreft dus een adres dat hij had opgegeven. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat dit het adres is waar hij op dat moment woonde. Ook blijkt uit de informatie dat hij éénmaal post over deze procedure in hoger beroep (een oproep tot medisch onderzoek) op dat adres persoonlijk in ontvangst heeft genomen (“
Only once the correspondence was delivered personallly to him – it was summons to medical examination”). Het standpunt van de raadsman dat het instellen van hoger beroep is gedaan door een advocaat en buiten de opgeëiste persoon om is gegaan gaat dan ook niet op. Ook uit die post had de opgeëiste persoon kunnen afleiden dat die procedure nog liep in hoger beroep. Dit had reden moeten zijn voor hem om de post in de gaten te houden in verband met een oproep voor de zitting in hoger beroep. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de hoger beroepsprocedure tegen hem op de hoogte had kunnen en ook moeten zijn zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Voor zover de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Ten aanzien van (2) het arrest met kenmerk II Ka 148/23
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In het d-formulier ten aanzien van deze procedure, zoals dat is toegevoegd aan de aanvullende informatie van 13 oktober 2025, is aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. Uit het EAB volgt dat dit ook in eerste aanleg het geval was en dat de opgeëiste persoon een gekozen advocaat had (“
defense counsel of choice”). Uit de aanvullende informatie van 13 oktober 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon zelfs werd bijgestaan door twee advocaten. Eén van deze advocaten is op de zitting van 22 augustus 2023 verschenen en heeft om uitstel verzocht omdat de opgeëiste persoon ziek was. Vervolgens is de zaak aangehouden tot 5 oktober 2023. Op de zitting van 5 oktober 2023 was de opgeëiste persoon weer niet aanwezig maar is de opgeëiste persoon vertegenwoordigd door deze advocaat.
Omdat de rechtbank niet kan vast stellen of de betreffende advocaat gemachtigd was, is sprake van een arrest dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd
De rechtbank stelt echter gelet op het vorenstaande vast dat de opgeëiste persoon van de procedure in hoger beroep op de hoogte was, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Voor zover de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het verzamelarrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank ziet derhalve af van de toepassing van de weigeringsgrond.
Ten aanzien van (3) het arrest met kenmerk II Ka 123/23
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In het d-formulier ten aanzien van deze procedure, zoals dat is toegevoegd aan de aanvullende informatie van 13 oktober 2025 is aangekruist dat de opgeëiste persoon op 15 juni 2023 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gesteld van het tijdstip en de plaats van de zitting en is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. Verder blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon heeft gevraagd om uitstel van de zitting omdat hij ziek was. Dit verzoek is toegewezen en de zaak is aangehouden tot 31 augustus 2023. Op die zitting is opgeëiste persoon niet verschenen. Wel is hij hiervoor wederom opgeroepen en heeft hij voorafgaand aan de zitting wederom verzocht om uitstel. Dat verzoek is afgewezen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
wederspannigheid;
poging tot enig misdrijf tegen het leven gericht;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder c van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder c van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Artikel 11 OLW: Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
6.2
Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden
Standpunt van de raadsman
De raadsman verzoekt de rechtbank om de behandeling van de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten om de garantie te vragen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet zal worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Uit de voor de zitting overgelegde brief van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon van 20 oktober 2025 blijkt dat niet alleen gedetineerden in een
remand regime, maar ook gedetineerden die een gevangenisstraf uitzitten, worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Dit is in het bijzonder het geval in drie detentie-instellingen die in de brief worden genoemd. De omstandigheden in die detentie-instellingen zijn dusdanig zorgwekkend dat mogelijk een algemeen gevaar moet worden aangenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is door de rechtbank geen algemeen reëel gevaar vastgesteld voor de detentie-instellingen in Polen voor gedetineerden die een gevangenisstraf moeten uitzitten. De brief van de advocaat van de opgeëiste persoon in Polen is geen objectief, betrouwbaar, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte informatie op basis waarvan een dergelijk algemeen gevaar zou moeten worden aangenomen. Nu geen sprake is van een algemeen gevaar, hoeft ook niet om een garantie te worden gevraagd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij in eerdere uitspraken steeds tot het oordeel is gekomen dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat dat veroordeelde gedetineerden in penitentiaire inrichtingen in Polen onmenselijk of vernederend worden behandeld. De door de raadsman overgelegde brief van een Poolse advocaat kwalificeert niet als objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit zou kunnen volgen dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden die een gevangenisstraf uitzitten worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling. . Nu van een dergelijk
algemeengevaar voor Poolse gedetineerden geen sprake is, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is van een
concreetgevaar voor de opgeëiste persoon. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman om de behandeling van het EAB aan te houden om de Poolse autoriteiten om een individuele detentiegarantie te vragen dan ook af.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 180, 285, 287 en 350 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy w Przemyślu (Regional Court of Przemyśl),Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet (OLW).
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (