ECLI:NL:RBAMS:2025:8342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
13-409941-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verzetgarantie

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks de bezwaren van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, die stelde dat de verstrekte verzetgarantie niet onvoorwaardelijk was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoende garanties had gekregen met betrekking tot zijn recht op verzet en dat de termijn voor het aantekenen van verzet pas begint te lopen na zijn overlevering aan België. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon in een instelling zal worden geplaatst die voldoet aan de fundamentele rechten en internationale standaarden. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de zaak voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-409941-24
Datum uitspraak: 4 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 25 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 juli 2024 door het Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 oktober 2025 in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, van 22 januari 2024 met referentie: BG.2024/213.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 37 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de verstrekte verzetgarantie niet onvoorwaardelijk is. Uit de van de Belgische autoriteiten ontvangen aanvullende informatie van 17 september 2025 valt op te maken dat de termijn van vijftien dagen voor het aantekenen van verzet ingaat op het moment dat de opgeëiste persoon bekend is geraakt met de veroordeling. De opgeëiste persoon is op dit moment al bekend met de veroordeling waardoor de termijn voor het aantekenen van verzet mogelijk al is aangevangen en ook verstreken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan nu een afdoende verzetgarantie aan opgeëiste persoon is verstrekt. Uit de aanvullende informatie van 17 september 2025, en in het bijzonder de laatste alinea, blijkt dat de termijn voor het aantekenen van het verzet pas gaat lopen op het moment dat de opgeëiste persoon aan België wordt overgeleverd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
- het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en;
- de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maaro - de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; eno - de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; eno - de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk dagen.”
Bij mailbericht van 17 september 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende aanvullende informatie verstrekt.
“De gewone termijn om verzet aan te tekenenverstrijkt 15 dagenna de regelmatige betekening van het verstekvonnis, ongeacht of die betekening aan persoon gebeurde of aan uw woon- of verblijfplaats of zelfs “aan onbekende woonst”. De dag van de betekening is niet in de termijn inbegrepen.
Indien geen verzet is betekend binnen een termijn van vijftien dagen na de betekening van het vonnis, kunnen de veroordelingen ten uitvoer worden gelegd.
Indien de bij verstek genomen beslissing niet aan persoon betekend werd, beschikt betrokkene over een bijkomende termijn om verzet aan te tekenen wat de veroordelingen tot straf betreft.
Deze termijn bedraagt 15 dagen, startend de dag na deze waarop betrokkene van de betekening kennis heeft gekregen.
Deze termijn wordt verlengd indien betrokkene zich niet in België bevindt (met 15 bijkomende dagen indien betrokkene zich in een aan België grenzend land of in het Verenigd Koninkrijk bevindt).
In het geval waarin betrokkene kennis heeft gekregen van de uitspraak door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van 15 dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van een eventuele aanhouding in het buitenland, kan betrokkene in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop betrokkene werd overgeleverd aan België of in het buitenland opnieuw in vrijheid werd gesteld.
Gezien [de opgeëiste persoon] geen persoonlijke kennisname van het vonnis heeft genomen, is deze laatste paragraaf van toepassing voor betrokkene.”
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de aanvullende informatie, in aanmerking nemend dat de opgeëiste persoon in Nederland niet in vrijheid is gesteld, dat de termijn voor het aantekenen van verzet van 15 dagen begint op de dag nadat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan België. Hiermee voldoet de verzetgarantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dat artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

5.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Inleiding
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 2 september 2025 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, de volgende garantie verstrekt:
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[de opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Brugge.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [de opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3. Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de verstrekte detentiegarantie niet voldoende is, omdat deze niet altijd worden nageleefd door de Belgische autoriteiten. Zij verwijst naar een recente uitspraak en verzoekt de rechtbank daarom om de zaak aan te houden om aan de Belgische autoriteiten vragen te stellen over de naleving van de verstrekte garantie. [5]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen het verzoek om aanhouding om de Belgische autoriteiten vragen te stellen over de naleving van de verstrekte garantie, omdat het de ervaring van het Openbaar Ministerie is dat de verstrekte garanties worden nageleefd. Mocht toch blijken dat dit niet het geval is, dan kan de opgeëiste persoon dat via zijn raadsvrouw aan het Openbaar Ministerie kenbaar maken en dan wordt ervoor gezorgd dat de garantie alsnog wordt nageleefd.
Oordeel van de rechtbank
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld [6] gaat de rechtbank aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt uit van de geboden zekerheid in de garantie van 2 september 2025. [7]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door de individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de Belgische autoriteiten vragen te stellen over de naleving van de verstrekte garantie. De enkele omstandigheid dat de raadsvrouw heeft vernomen dat garanties niet altijd worden nageleefd, is onvoldoende om in alle zaken de verstrekte garantie in twijfel te trekken. Mocht in een andere zaak daadwerkelijk sprake zijn geweest van niet-naleving van de garantie, brengt dat nog niet mee dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt van niet-naleving van de in zijn zaak gegeven garantie. Tot slot en ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het mechanisme inzake meldingen over niet-naleving van garanties in de praktijk in staat blijkt om, in die gevallen waarin de garantie kennelijk niet wordt nageleefd, alsnog op korte termijn naleving van de garantie te bewerkstelligen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Veurne, België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet (OLW).
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rechtbank Amsterdam 9 oktober 2025, ECLI:RBAMS:2025:7439.
6.Zie bv. Rb Amsterdam 28 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7937
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML, (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.