ECLI:NL:RBAMS:2025:8192
Rechtbank Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over het aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland, waarbij het aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling voor de appellant is vastgesteld op de datum van het vonnis van 11 september 2025. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.G. van der Zwan, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vaststelling. Het hof heeft de zaak behandeld op 21 oktober 2025, waarbij de appellant en zijn partner aanwezig waren, evenals de bewindvoerder. De appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er onvoldoende informatie was om een eerder aanvangsmoment te bepalen. Hij stelt dat zijn inkomen sinds 30 oktober 2024 onder het vrij te laten bedrag ligt, met uitzondering van enkele maanden waarin hij tijdelijk meer inkomen had. Het hof heeft de argumenten van de bewindvoerder en de appellant zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat het aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling kan worden vastgesteld op 30 december 2024, omdat de appellant vanaf 30 oktober 2024 feitelijk geen aflossingscapaciteit had. De bewindvoerder's opvatting dat de goeder trouw-toets ook van toepassing zou zijn op de bepaling van het aanvangsmoment, wordt verworpen. Het hof vernietigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt het aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling vast op 30 december 2024, met een einddatum van 30 april 2026.