ECLI:NL:RBAMS:2025:7670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
13-161147-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdedigingsrechten en dubbele strafbaarheid

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy W Bydgoszczy in Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 7 april 2025 en betrekking heeft op een vrijheidsstraf van vier jaar voor diefstal vergezeld van geweld. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was gedetineerd en had niet geweten dat hij om transport naar de zitting moest vragen, wat hij als schending van zijn verdedigingsrechten aanvoerde. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van zijn recht om aanwezig te zijn en dat de stelling dat hij niet wist om vervoer te vragen onvoldoende was om aan te nemen dat zijn verdedigingsrechten waren geschonden. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank ook heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-161147-25
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 25 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 april 2025, gewijzigd op 11 april 2025 en 9 mei 2025, door de
Sąd Okręgowy W Bydgoszczy III Wydiał Karny (Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division),Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in de [detentie plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 17 september 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 17 september 2025, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon, die niet is verschenen, is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB aangehouden, omdat de opgeëiste persoon niet was aangevoerd en geen afstand had gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
Zitting van 2 oktober 2025:
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 2 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Daarnaast heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the District Court in Żnin dated June 16, 2023, files reference number II K 98/22.
The District Court in Žninheeft bij brief van 3 september 2025 meegedeeld dat in hoger beroep
the Regional Court in Bydgoszczbij uitspraak van 13 december 2023 (kenmerk IV Ka 1080/23) de beslissing van 16 juni 2023 in stand heeft gelaten.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar, elf maanden en dertien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen. De opgeëiste persoon is weliswaar in persoon opgeroepen voor de zitting in hoger beroep, maar hij is niet in staat gesteld om daarbij aanwezig te zijn. Hij was namelijk op dat moment gedetineerd en wilde bij de zitting aanwezig zijn, maar voor zijn transport naar de zitting is niet gezorgd. De Poolse autoriteiten stellen dat hij om transport had moeten vragen, maar de opgeëiste persoon wist dat niet. Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van het EAB aan te houden om de Poolse autoriteiten te vragen waarom de opgeëiste persoon niet in de gelegenheid is gesteld bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon is voor de zitting in hoger beroep in persoon opgeroepen. De situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW is dan ook van toepassing. In Polen moet een gedetineerde persoon kennelijk zelf om vervoer naar de zitting verzoeken. Subsidiair verzoekt de officier van justitie de behandeling van het EAB aan te houden om de Poolse autoriteiten vragen te stellen over de gang van zaken over het vervoer van een gedetineerde persoon naar de zitting.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal daarom de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 3 september 2025 en het daarbij gevoegde ingevulde d-formulier komt naar voren dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gesteld van tijd en plaats van de zitting en is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen als hij niet verschijnt. Dit blijkt ook uit pagina 1 van de vertaalde oproeping van 30 oktober 2023 in de zaak met kenmerk IV Ka 1080/23 die de verdediging op zitting heeft overgelegd. Op grond van het vorenstaande is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet wist dat hij zelf om vervoer naar de zitting moest vragen doet daar niet aan af. In dat verband wijst de rechtbank op het feit dat onderaan de overgelegde pagina 1 van de vertaalde oproeping sprake is van een “instructie” waarbij de opgeëiste persoon gewezen lijkt te worden op een aantal voorschriften die van toepassing zijn bij de beroepszitting. Voorts is onderaan die pagina vermeld dat sprake is van een pagina 2, maar die tweede pagina heeft de opgeëiste persoon niet overgelegd. Hierdoor heeft hij niet onderbouwd dat hij niet gewezen is op het feit dat hij om vervoer naar de beroepszitting moest vragen. Het vorenstaande leidt daarom niet tot het oordeel dat de opgeëiste persoon niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet wist dat hij om vervoer moest vragen is dan ook onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat zijn verdedigingsrechten zijn geschonden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat noch de OLW noch het Kaderbesluit vereisen dat een opgeëiste persoon daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld op zitting aanwezig te zijn.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de behandeling van het EAB aan te houden om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen te stellen met betrekking tot de procedure rond het vervoer van een gedetineerde opgeëiste persoon naar de zitting en wijst het daartoe strekkende verzoek daarom af.

5.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy W Bydgoszczy III Wydiał Karny (Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division),Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (