ECLI:NL:RBAMS:2025:7248

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
13/002678-25; 13/107120-25; 13/291611-24 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak voor opzet- en schuldverkrachting. Bewijsminimum in zedenzaken. Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, mishandeling, meermalen gepleegd, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, belaging en verboden wapenbezit.

Op 4 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een complexe jeugdstrafzaak. De verdachte, geboren in 2007 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling, bedreiging, belaging en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een onderzoek ter terechtzitting op 21 augustus 2025. De officier van justitie, mr. S. de Klerk, heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.G.M. Rijkhoff, vrijspraak heeft bepleit voor de meeste feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] door haar te wurgen, en heeft hem veroordeeld tot een jeugddetentie van vier maanden, met een PIJ-maatregel en een contactverbod. De rechtbank heeft ook gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van benadeelde partijen uitgesproken, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor een deel toegewezen, maar ook enkele vorderingen afgewezen wegens gebrek aan bewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13/002678-25 (A); 13/107120-25 (B); 13/291611-24 (C) (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 4 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007
nu gedetineerd te: [detentieplaats] ,
hierna te noemen verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 21 augustus 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.G.M. Rijkhoff, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door [naam medewerker 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [naam medewerker 2] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) naar voren is gebracht.
Ook is kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door haar ouders en mr. M.G.C. van Riet naar voren is gebracht en van wat namens benadeelde partij [benadeelde partij 2] door mr. A. Koopsen naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Aan verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
Zaak A
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] in de periode van 26 oktober 2024 tot en met 24 december 2024 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als de mishandeling van [benadeelde partij 1] ;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] op 24 december 2024 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als de mishandeling van [benadeelde partij 1] ;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
bedreiging van [benadeelde partij 1] in de periode van 26 oktober tot en met 24 december 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
het voorhanden hebben van wapens van categorie I onder 7 van de Wet Wapens en Munitie op 3 januari 2025 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
bedreiging van [benadeelde partij 2] in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 6 januari 2025 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
belaging van [benadeelde partij 2] in de periode van 1 augustus 2025 tot en met 6 januari 2025 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde:
mishandeling van [slachtoffer 1] op 12 november 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde:
mishandeling van [slachtoffer 2] op 15 november 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde:
poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] op 15 november 2024 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als de mishandeling van [slachtoffer 3] ;
Zaak B
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
(gekwalificeerde) opzet- dan wel schuldverkrachting van [benadeelde partij 1] in de periode van 1 november 2024 tot en met 6 december 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
schuldverkrachting van [benadeelde partij 2] in de periode van 1 juli 2024 tot en met 31 augustus 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van [benadeelde partij 1] ten overstaan van een rechter of een ambtenaar in de periode van 27 december 2024 tot en met 30 december 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
bedreiging van [slachtoffer 4] in de periode van 5 november 2024 tot en met 29 november 2024 te Amsterdam;
Zaak C
brandstichting bij [naam school] op 11 september 2024 te Amsterdam;

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In totaal is een veertiental feiten aan verdachte ten laste gelegd, verspreid over drie dagvaardingen. De feiten zullen hieronder in de volgorde worden behandeld zoals genoteerd op de dagvaardingen.
4.2.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde
4.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] . De verklaringen van aangeefster [benadeelde partij 1] zijn consistent en betrouwbaar. De verklaringen vinden daarnaast steun in het chatgesprek tussen verdachte en aangeefster.
4.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Het chatgesprek tussen verdachte en aangeefster vormt geen steunbewijs voor het verstikken van aangeefster. Verdachte gaat in bedoeld chatgesprek immers niet in op het
chokenmaar alleen op het slaan. Het eenmaal slaan van aangeefster kan niet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, aangezien uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage vast dat verdachte op 6 november 2025 te Amsterdam [benadeelde partij 1] zodanig heeft vastgepakt dat zij geen adem meer kon halen. De rechtbank acht de verklaringen die aangeefster daarover heeft afgelegd, onder meer bij de rechter-commissaris, consistent en betrouwbaar en baseert zich daarnaast op het chatgesprek van 6 november 2024 tussen verdachte en aangeefster, kort na het incident.
In het chatgesprek confronteert aangeefster verdachte met het feit dat hij bij de confrontatie extreem reageerde en dat het zoveel erger was dan bij vorige ruzies. Verdachte reageert daarop door dat te erkennen en zijn excuses te bieden. Hij benoemt daarnaast dat hij respect heeft voor het feit dat aangeefster terug vocht. Als aangeefster hem confronteert met het feit dat hij haar heeft geslagen en ‘gechoked’ (de rechtbank begrijpt: iemand doen stoppen met ademen door met handen op de keel te drukken), reageert hij met “ik weet". Vervolgens zegt hij dat het niet uit echte woede was en dat hij haar niet slaat uit emotie.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte in het chatgesprek erkent dat hij geweld heeft gebruikt tegen aangeefster. Het chatgesprek biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun aan de tenlastegelegde geweldshandelingen, ook ten aanzien van het verstikkende geweld. Dat verdachte in zijn reactie op de aantijging van aangeefster, nadat hij eerst in algemene zin heeft bekend, alleen op het slaan terugkomt, doet daaraan niet af.
Poging zware mishandeling
Voor een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling is vereist dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van dit letsel.
Aangeefster heeft verklaard dat ze met twee handen werd gewurgd door verdachte, totdat ze bijna stikte en flauwviel. Door aangeefster op deze wijze gedurende meerdere seconden bij haar keel vast te pakken en deze dicht te knijpen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij haar zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het dichtknijpen van de keel kan leiden tot zuurstofgebrek, waardoor bijvoorbeeld een hersenbeschadiging kan worden veroorzaakt. Naar algemene ervaringsregels is deze kans aanmerkelijk te achten, ook bij een toedracht van korte duur.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.3.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde
4.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het mishandelen van aangeefster [benadeelde partij 1] door haar een kopstoot te geven. Het geven van de kopstoot dient niet te worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling maar als eenvoudige mishandeling, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en partieel vrij te spreken van het slaan en stompen op het lichaam. Wat betreft het slaan en het stompen vindt de verklaring van aangeefster immers geen steun in andere bewijsmiddelen.
4.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage vast dat verdachte op 24 december 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 1] opzettelijk een kopstoot heeft gegeven. De verklaring van verdachte dat dit per ongeluk zou zijn gegaan acht de rechtbank niet aannemelijk.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het geven van de kopstoot in onderhavige zaak niet te kwalificeren valt als een poging tot zware mishandeling. Voor de vaststelling van de voor een poging tot zware mishandeling vereiste aanmerkelijke kans op het optreden van zwaar lichamelijk letsel bevat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de kopstoot is gegeven. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank is van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte heeft aangeefster pijn en letsel toegebracht door haar een kopstoot te geven. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster wat betreft het slaan en stompen op het lichaam geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij.
4.4.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 3 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging van aangeefster [benadeelde partij 1] . De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft dit feit eerder bij de rechter-commissaris bekend.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 26 oktober 2024 tot en met 24 december 2024 aangeefster [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, op de wijze zoals ten laste is gelegd.
4.5.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 4 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde verboden wapenbezit. Verdachte heeft dit feit ter zitting bekend.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 3 januari 2025 drie wapens van categorie I, onder 7
°van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
4.6.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 5 ten laste gelegde
4.6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de bedreiging van aangeefster [benadeelde partij 2] .
4.6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van hetgeen onder gedachtestreepjes één tot en met vier ten laste is gelegd. Dit betreffen immers geen bedreigingen met enig misdrijf. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het vijfde gedachtestreepje.
4.6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de onder gedachtestreep één tot en met drie beschreven bewoordingen, in de context waaronder deze zijn verstuurd, niet te kwalificeren zijn als bedreiging met enig misdrijf. De rechtbank spreekt verdachte daarvan partieel vrij. De onder de vierde en vijfde gedachtestreep beschreven bewoordingen zijn naar het oordeel van de rechtbank wel als zodanig te kwalificeren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is geweest van bedreiging. Daarvoor is volgens vaste jurisprudentie vereist dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd en dat verdachte daar ook (voorwaardelijk) opzet op had.
De vierde gedachtestreep ziet op een e-mail waarin verdachte schrijft dat aangeefster hem moet ontmoeten, anders volgen er consequenties die ze niet leuk zou vinden. Ook zou het zijn laatste waarschuwing zijn. De vijfde gedachtestreep ziet op een reactie onder een TikTok-post van aangeefster. Hierover heeft verdachte verklaard dat hij daarmee bedoelde dat hij haar huis in de fik wilde steken.
In deze situatie kon bij aangeefster de redelijke vrees ontstaan dat haar één van de misdrijven zoals beschreven in artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zou worden aangedaan. Dat zij ook daadwerkelijk vrees heeft gehad, blijkt wel uit haaraangifte. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes opzet, in elk geval in voorwaardelijke zin, was gericht op het ontstaan van voormelde vrees bij aangeefster.
De rechtbank passeert het verweer dat de vierde gedachtestreep op zichzelf beschouwd onvoldoende is voor een bewezenverklaring zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Met dit verweer miskent de verdediging dat de gehele context van de bedreiging wordt gevormd door de samenhang en opbouw in het ongewenst contact na het verbreken van de relatie door aangeefster.
Alles overwegende acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 6 januari 2025 [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
4.7.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 6 ten laste gelegde
4.7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de belaging van aangeefster [benadeelde partij 2] .
4.7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde belaging. Aangeefster heeft niet ondubbelzinnig kenbaar gemaakt aan verdachte dat zij geen contact meer wilde hebben. Aangeefster heeft verdachte een aantal keer gebeld en gereageerd op zijn berichten. Aangeefster en verdachte hebben beiden verklaard dat het vaker gebeurde in hun relatie dat zij elkaar blokkeerden en daarna weer deblokkeerden.
4.7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage de volgende feiten en omstandigheden vast.
De relatie tussen verdachte en aangeefster werd in augustus 2024 verbroken. Verdachte heeft in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 6 januari 2025 op verschillende manieren geprobeerd contact te zoeken met aangeefster. Zo heeft verdachte haar in de bewuste periode 230 keer ge(video)beld, heeft hij haar via een vriend Whatsapp-berichten gestuurd, heeft hij
voicememo’snaar aangeefster gestuurd, heeft hij haar een volgverzoek via Instagram verstuurd en heeft hij op haar TikTok-account reacties geplaatst. Ten aanzien van de TikTok-reacties en in elk geval één
voicememogeldt dat deze van dreigende aard waren. Het overgrote deel van de pogingen om contact te zoeken is door aangeefster onbeantwoord gebleven. Na overleg met de school, dat plaatsvond na de zomervakantie, heeft verdachte van hen te horen gekregen dat hij aangeefster met rust moest laten.
De rechtbank overweegt dat verdachte telkens tevergeefs op nieuwe manieren probeerde aangeefster te bereiken en daarbij ook bedreigingen uitte. Ook kreeg hij vanuit de school te horen dat aangeefster niet gediend was van zijn toenaderingen. Bij dergelijk intensief, eenzijdig geïnitieerd contact via verschillende kanalen, en bovendien deels van dreigende aard, moet het voor verdachte op ondubbelzinnige wijze duidelijk zijn geweest dat aangeefster geen contact meer met hem wenste.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
4.8.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 7 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft ter terechtzitting bekend aangever te hebben geslagen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het slaan met een riem.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het slaan met een riem. Voor die geweldshandeling biedt het dossier onvoldoende steun.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 12 november 2024 [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem meermalen op zijn hoofd en schouders te slaan of te stompen.
4.9.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 8 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] . De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 5 november 2024 [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar meermalen tegen haar benen te schoppen en/of te trappen.
4.10.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 9 ten laste gelegde
4.10.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het dichtknijpen van de keel van aangever [slachtoffer 3] . Het dichtknijpen van de keel dient echter niet te worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling maar als eenvoudige mishandeling, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. Het is onduidelijk op welke wijze, met welke duur en welke intensiteit de keel is dichtgeknepen.
4.10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Voor de vaststelling van de voor een poging tot zware mishandeling vereiste aanmerkelijke kans op het optreden van zwaar lichamelijk letsel bevat het dossier immers onvoldoende concrete aanknopingspunten over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de keel is dichtgeknepen.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] op 15 november 2024 heeft mishandeld door zijn keel dicht te knijpen.
4.11.
Ten aanzien van het in zaak B onder feit 1 en 2 ten laste gelegde
4.11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde schuldverkrachting. Aan de kwalificatie van de onder feit 1 ten laste gelegde (gekwalificeerde) opzetverkrachting is niet voldaan, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Beide aangevers hebben betrouwbaar en consistent verklaard. Voor aangeefster [benadeelde partij 1] geldt dat haar verklaring wordt ondersteund door notities in haar telefoon waarin zij over de incidenten schrijft. Ook is er een chatgesprek met vrienden waarin [benadeelde partij 1] aangeeft dat zij door verdachte tot anale seks is gedwongen. Voor aangeefster [benadeelde partij 2] geldt dat haar verklaring steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 1] . De verklaringen van de beide aangevers vinden daarnaast steun in elkaars verklaringen (schakelbewijs).
4.11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde. In beide zaken ontbreekt immers steunbewijs voor de verklaringen van de aangeefsters.
4.11.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen - bewijs in zedenzaken
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door één-op-één-verklaringen: het is het woord van het (vermeende) slachtoffer tegen dat van verdachte. Getuigen van hetgeen er volgens het slachtoffer is gebeurd, zijn er doorgaans niet. Ook in deze zaak gaat het voorgaande op: er zijn geen getuigen van de gebeurtenissen waarover de slachtoffers hebben verklaard.
Uit de wet volgt dat de rechtbank het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd, niet alleen kan baseren op de verklaring van één getuige. Daarom mag de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en deze verklaring onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen verklaren over wat het veronderstelde slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds diezelfde getuige is. Vereist is verder niet dat de verkrachting zelf bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar genoeg is wanneer een verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Nadere overwegingen en beoordeling
In deze zaak hebben twee aangeefsters verklaringen afgelegd over dat zij verkracht zouden zijn door verdachte. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat deze slachtoffers elkaar kennen dan wel wetenschap hebben van elkaars afgelegde verklaringen of hun verhaal. Daarnaast heeft de rechtbank geen reden om te vermoeden dat de aangeefsters hebben gelogen in hun verhoren. Maar ook dan geldt dat de feiten en omstandigheden waarover de beide slachtoffers hebben verklaard over wat verdachte met hen zou hebben gedaan, voldoende ondersteund moeten worden door ander bewijsmateriaal om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de verklaringen van deze slachtoffers over de verkrachtingen, onvoldoende worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. De andere verklaringen en/of stukken in het dossier, waarnaar de officier van justitie ook heeft gewezen in haar requisitoir, zijn te herleiden tot dezelfde bron en betreffen in die zin enkel de verklaringen van de slachtoffers. Een concrete waarneming van emoties of afwijkend gedrag ten tijde van of meteen na het overschrijdend gedrag, ontbreekt. Tegenover deze verklaringen van de slachtoffers staat de ontkennende verklaring van verdachte, die daar stellig in is. In de verklaring van verdachte kan geen ondersteuning worden gevonden voor het plegen van de verkrachtingen waarvan hij wordt beschuldigd.
Evenmin kunnen de verklaringen van de twee aangeefsters in elkaars zaak gebruikt worden als schakelbewijs. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen aangiftes van slachtoffers als schakelbewijs in de zaak van één van de andere slachtoffers worden gebruikt als sprake is van een specifieke modus operandi, die in de onderscheiden gevallen in overwegende mate overeenkomt. Hoewel het opvallend is dat twee meisjes, zonder elkaar te kennen en onafhankelijk van elkaar, verklaringen hebben afgelegd die erop neerkomen dat zij door verdachte seksueel zijn misbruikt, is de enkele omstandigheid dat beide slachtoffers hebben verklaard dat zij aanvankelijk geen seks wilden, maar dat verdachte net zolang zou hebben aangedrongen totdat hij van hen toch ‘toestemming’ kreeg, te weinig onderscheidend om te spreken van een specifieke modus operandi. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat in de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ook duidelijke verschillen zijn te ontwaren in de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de tenlastegelegde gedragingen zich in beide zaken hebben voorgedaan. De rechtbank acht het gebruik van een schakelbewijsconstructie daarom in deze zaak niet mogelijk.
Hierdoor zijn de verklaringen van beide aangeefsters op zichzelf blijven staan. Bij die stand van zaken is er onvoldoende wettig bewijs en komt niet buiten redelijke twijfel vast te staan dat verdachte de aangeefsters zou hebben verkracht. Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem onder feit 1 en 2 ten laste is gelegd.
4.12.
Ten aanzien van het in zaak B onder feit 3 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde beïnvloeding van een getuige. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.
4.12.1.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde is vereist dat verdachte opzet had op het beïnvloeden van de vrijheid van aangeefster om naar waarheid of naar geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen.
In de tenlastelegging zijn de berichten beschreven die verdachte zou hebben verstuurd naar aangeefster [benadeelde partij 1] . Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij die berichten verstuurde omdat aangeefster zou hebben gelogen tegen haar vrienden. Hij wilde haar ertoe bewegen dat zij haar vrienden zou vertellen dat hij haar één keer en niet vaker had geslagen. Deze verklaring acht de rechtbank, gezien de inhoud van de berichten, niet onaannemelijk. Uit het dossier kan verder niet worden afgeleid dat verdachte opzet had op het beïnvloeden van de vrijheid van aangeefster om ten overstaan van een rechter of ambtenaar te verklaren. Dit betekent dat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het ten laste gelegde.
4.13.
Ten aanzien van het in zaak B onder feit 4 ten laste gelegde
4.13.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de bedreiging van aangever [slachtoffer 4] .
4.13.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde bedreiging. De aangifte vindt ten aanzien van de eerste twee gedachtestrepen geen steun in enig ander bewijsmiddel. Ten aanzien van de derde gedachtestreep geldt dat uit het dossier niet is gebleken dat de redelijke vrees bij aangeefster is ontstaan dat haar één van de misdrijven zoals beschreven in artikel 285, eerste lid, Sr zou worden aangedaan. Aangeefster heeft immers zelf niet over deze specifieke bedreiging verklaard, getuige [getuige 2] evenmin.
4.13.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangeefster heeft verklaard in de buurt van NS-station [station] in Amsterdam te zijn geweest met onder meer verdachte en getuige [getuige 2] op 5 november 2024. Verdachte zou toen een doodsbedreiging hebben geuit, namelijk dat hij haar dood zou maken als hij tegen haar zou vechten. Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte heeft gezegd dat aangeefster zelfmoord zou moeten plegen. Aangeefster heeft ook verklaard dat zij heeft gezegd dat zij en getuige [getuige 2] gingen zoenen om zo een excuus te hebben om weg te lopen van verdachte, waarna zij samen wegliepen richting [bioscoop] . Ook verklaart aangeefster twee voicememo’s te hebben overhandigd aan de politie.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard in bijzijn van verdachte en aangeefster te zijn geweest op 5 november 2024 in de buurt van NS-station [station] . Hij heeft niets verklaard over een bedreiging die geuit zou zijn jegens aangeefster. Wel erkent hij samen met ‘ [naam] ’ (de rechtbank begrijpt: aangeefster) weg te zijn gelopen richting [bioscoop] met als smoes dat zij zouden gaan zoenen. Volgens getuige [getuige 2] zou verdachte zijn meegelopen en hun toen hebben aangekeken.
Ten aanzien van de bewoordingen zoals beschreven onder de eerste en tweede gedachtestreep overweegt de rechtbank dat deze geen steun vinden in enig ander bewijsmiddel. Hetgeen onder deze gedachtestrepen is beschreven kan daarmee niet worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de bewoordingen zoals beschreven onder de derde gedachtestreep geldt dat deze afkomstig zijn van een geluidsfragment van een gesprek tussen verdachte en [getuige 2] op 5 november 2024. Dat gesprek zou hebben plaatsgevonden in de buurt van station [station] . Op grond van het dossier kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat ook aangeefster [slachtoffer 4] zich op die dag met het groepje van verdachte bij [station] heeft opgehouden. Anders dan dat daarover is geverbaliseerd, volgt uit de aangifte van [slachtoffer 4] of enig ander bewijsmiddel echter niet dat [slachtoffer 4] op de hoogte is geraakt van de inhoud van het geluidsfragment. Dat [slachtoffer 4] in haar aangifte heeft verklaard dat zij van de avond bij de [station] een voicememo heeft opgenomen is daarvoor ontoereikend; [slachtoffer 4] heeft immers niets verklaard over de inhoud van deze voicememo. Hetgeen onder deze gedachtestreep is beschreven kan daarmee niet worden bewezen, zodat verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.
4.14.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat sprake is van een gemeen gevaar van goederen of levensgevaar voor personen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde brandstichting bij [naam school] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 1 primair ten laste gelegde
op 6 november 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [benadeelde partij 1] zodanig de keel en/of hals heeft vastgepakt dat voornoemde [benadeelde partij 1] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of hals van voornoemde [benadeelde partij 1] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde
op 24 december 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij 1] met kracht een kopstoot tegen haar gezicht/gelaat geven;
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 3 ten laste gelegde
in de periode van 26 oktober 2024 tot en met 24 december 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " I want to eat human flesh" en
- " I’ve always wanted to try the liver” en
- “ I want to kill u” en
- “ In a stripping you from u organs way” en
- “ I’m gonna fucking shoot you in de head” en
- “ If I see ur face again I will kill u and everyone u love” en
- “ Of je zegt waar je bent of we rijden naar je kkr huis” en
- “ Ik zweer we gaan elke kkr in het centrum doorzoeken” en
- “ Kankerhoer je bent dood. Maak het beste van de tijd die je nog hebt” en
- “ Ik ga je doodslaan”;
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 4 ten laste gelegde
op 3 januari 2025 te Amsterdam wapens van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen en/of dat zodanig op een wapen lijken dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk
- een nabootsing van een revolver die, voor wat betreft vorm en afmeting, een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen namelijk een revolver van het merk Smith & Wesson model 29 en
- een nabootsing van een geweer die, voor wat betreft vorm en afmeting, een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen namelijk een geweer van het merk Heckler & Koch en model G36C en
- een nabootsing van een geweer die, voor wat betreft vorm en afmeting, een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen namelijk een geweer van het merk Winchester voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 5 ten laste gelegde
in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 6 januari 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, door voornoemde [benadeelde partij 2] (in de Engelse taal) dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Come meet Sunday at 16.00 pm, I’ll apologize and we will go our separate ways. No hard feelings. If you refuse, there is gonna be consequences. Consequences you wont like. This is absolutely the last time I am sying this. This is my final warning” en
- “ V+G+D+D+L *vlam*”;
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 6 ten laste gelegde
in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 6 januari 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 2] , met het oogmerk voornoemde [benadeelde partij 2] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen
- voornoemde [benadeelde partij 2] tekstberichten gestuurd via Whatsapp en Tiktok en
- voornoemde [benadeelde partij 2] gebeld en
- een voicememo ingesproken op het telefoonnummer van voornoemde [benadeelde partij 2] en
- voornoemde [benadeelde partij 2] een vriendschapsverzoek (toe)gestuurd;
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 7 ten laste gelegde
op 12 november 2024 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met kracht meermalen op zijn hoofd en schouders te slaan of te stompen;
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 8 ten laste gelegde
op 5 november 2024 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met kracht meermalen tegen haar benen te schoppen en/of te trappen;
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 9 subsidiair ten laste gelegde
op 15 november 2024 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] zodanig de keel en/of hals vast te pakken dat voornoemde [slachtoffer 3] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of hals van voornoemde [slachtoffer 3] uit te oefenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 245 dagen, met aftrek van voorarrest, althans tot een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte een contactverbod met slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] wordt opgelegd in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij een bewezenverklaring de feiten in verminderde mate toe te rekenen, aangezien is vastgesteld dat sprake was van een psychische stoornis ten tijde van de gepleegde feiten die zeer waarschijnlijk het gedrag van verdachte beïnvloedde. De raadsvrouw heeft primair verzocht geen PIJ-maatregel op te leggen, aangezien verdachte van de meest zware feiten dient te worden vrijgesproken. De PIJ-maatregel zou dan immers niet in verhouding staan tot de ernst van de feiten. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een tussenvonnis te wijzen zodat een maatregelenrapport kan worden opgemaakt dat is gericht op de mogelijkheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in relaties met twee verschillende meisjes op ernstige wijze misdragen. In beide relaties stelde verdachte zich dwingend en dominant op, waarbij hij zelfs zover ging dat hij de slachtoffers kleineerde en bedreigde. Daarbij komt dat hij slachtoffer [benadeelde partij 1] ernstig heeft mishandeld door haar een kopstoot te geven en net zo lang haar keel dicht te knijpen tot ze bijna stikte. Verdachte heeft slachtoffer [benadeelde partij 2] daarnaast gedurende een periode van een aantal maanden belaagd. Uit de slachtofferverklaringen komt naar voren dat zijn gedrag grote impact heeft gehad op de toch al kwetsbare slachtoffers. Hij heeft geen respect getoond voor de geestelijke integriteit van beide slachtoffers en heeft daarnaast ook inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffer [benadeelde partij 1] . Dat neemt de rechtbank hem bijzonder kwalijk.
Verdachte heeft zich daarnaast in een reeks mishandelingen ernstig misdragen tegenover andere onschuldige slachtoffers. Verdachte wordt door hen omschreven als iemand die uit het niets zeer agressief kon worden en zomaar met excessief geweld dreigde of het toepaste. Slachtoffers beschrijven zeer angstig te zijn geweest op het moment dat dat geweld zich tegen hen keerde. De rechtbank vindt het verwerpelijk en ook buitengewoon zorgelijk dat verdachte met zijn ogenschijnlijk willekeurige geweld in korte tijd verschillende slachtoffers heeft gemaakt, hun lichamelijke integriteit niet heeft gerespecteerd en daarmee angst bij hen heeft ingeboezemd en de samenleving in het algemeen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van drie imitatiewapens/luchtdrukwapens. Het ongeoorloofde bezit van wapens kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapportage van 26 juni 2025, opgesteld door drs. M.H. Bakkes, GZ-psycholoog en drs. D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater. Verdachte heeft meegewerkt aan bijna alle onderdelen van het onderzoek. De problematiek bij verdachte lijkt echter een negatieve invloed te hebben op zijn vermogen om zich volledig open te stellen tegenover de onderzoekers, waardoor geen volledig zicht is gekomen op zijn belevingswereld. Ondanks dat hebben de onderzoekers voldoende beeld gekregen van verdachte om tot classificerende diagnostiek te komen.
Bij verdachte is sprake van een normoverschrijdend-gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale-, borderline- en narcistische trekken. Bijkomend is er sprake van een dusdanig sterk disharmonisch intelligentieprofiel dat dit door de onderzoekers gekwalificeerd wordt als een “andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis”. Verdachte heeft weinig zicht op zijn ‘binnenwereld’ en is ook minder goed in staat de ander te lezen. Wanneer er een combinatie van stresserende factoren aanwezig is, wordt zijn vermogen om negatieve emoties te onderdrukken ernstig op de proef gesteld. Een overschrijding van de innerlijke draaglast kan dan ook leiden tot impulsdoorbraken, waarbij agressie kan voorkomen. Bijkomend zijn ook de empathische vermogens van verdachte beperkt: hij lijkt in enige mate in staat om op de ander af te stemmen en zich in de ander te verplaatsen, maar onder spanning neemt dit vermogen beduidend af. Gevoelens van compassie, spijt en berouw ontbreken dan.
De hiervoor beschreven beperkingen waren ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten aanwezig. De beperkingen zijn duurzaam van aard en bestonden al vóór de periode van het bewezenverklaarde. Het is ook waarschijnlijk dat de beperkingen de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het bewezenverklaarde hebben beïnvloed. Gelet op de beperkte bereidheid om met de onderzoekers over het ten laste gelegde te spreken, is het niet mogelijk geweest om vast te stellen hoe en in welke mate de elementen van zijn functioneren doorwerking hebben gehad op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van het veronderstelde recidiverisico geldt dat de onderzoekers onvoldoende informatie ter beschikking hebben om de risicotaxatie-instrumenten adequaat te scoren. Wat betreft het klinisch oordeel van onderzoekers en op basis van de problematiek van verdachte, wordt een hoog risico op recidive van gewelddadig gedrag verondersteld.
Ten aanzien van het verminderen van het recidiverisico en het bevorderen van de ontwikkeling van verdachte achten onderzoekers intensieve en klinische behandeling noodzakelijk. Allereerst is het zaak een zorgvuldige delictanalyse af te nemen en procesdiagnostiek na afloop van het strafproces te realiseren. De behandeling dient vervolgens te worden gericht op het vergroten van de copingvaardigheden en het verbeteren van de mentaliserende vermogens. Daarbij wordt het van belang geacht dat binnen de behandelsetting sprake is van structuur, betrouwbaarheid en voorspelbaarheid.
De onderzoekers zien geen andere mogelijkheid dan om deze noodzakelijke behandeling uit te voeren binnen een onvoorwaardelijk PIJ-kader. De verwachting is dat behandeling binnen een ambulant traject geen/onvoldoende zicht genereert op het daadwerkelijke functioneren van verdachte. Hij lijkt bovendien niet volledig overtuigd van de noodzaak van behandeling, wat de kans op zich onttrekken aan behandeling reëel maakt. Binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel worden de mogelijkheden voor borging van zijn veiligheid en dat van anderen onvoldoende geacht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de rapportage van de Raad van 14 augustus 2025. Uit de rapportage blijkt dat de Raad zich aansluit bij het advies gegeven in de pro Justitia rapportage. Dit advies is tijdens de zitting door de deskundige bevestigd.
Jeugddetentie
De rechtbank zal de feiten, gelet op het advies van de deskundigen dat van doorwerking kan worden gesproken, in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Gelet op de aard en ernst van de feiten, en de hoeveelheid daarvan, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van vier maanden.
Naast een jeugddetentie is gevorderd om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank zal hieronder ingaan op de PIJ-maatregel.
PIJ-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. De rechtbank legt deze dan ook ten grondslag aan de hiernavolgende overwegingen over een op te leggen PIJ-maatregel.
Ingevolge artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Daarnaast dient het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s, eerste lid onder a, Sr. Aan die voorwaarden is in deze zaak voldaan.
Ook moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte moet de maatregel in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Deze vraag wordt door de deskundigen positief beantwoord en duidelijk toegelicht. De rechtbank overweegt verder daartoe als volgt.
Een PIJ-maatregel is een middel dat met grote terughoudendheid moet worden ingezet, zeker wanneer het gaat om een verdachte die niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Desondanks acht de rechtbank deze maatregel passend en noodzakelijk gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte. Verdachte heeft gezien zijn problematiek intensieve en klinische behandeling nodig om zijn ontwikkeling te bevorderen. Gelet op het advies van de deskundigen, het hoge recidiverisico, het belang van structuur, betrouwbaarheid en voorspelbaarheid tijdens de behandeling en de constatering dat verdachte niet volledig overtuigd is van de noodzaak hiervan - waardoor de kans op onttrekking reëel is - vindt de rechtbank behandeling in een gesloten setting van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel worden opgelegd. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en zal het voorwaardelijk verzoek van de verdediging de behandeling van de zaak aan te houden om de Raad opdracht te geven een maatregelrapportage op te stellen dan ook afwijzen.
De rechtbank overweegt dat deze PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van de maatregel mogelijk is voor zover deze de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten door verdachte passend en geboden is.
Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met aangeefster [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum 1] en aangeefster [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum 2] .
De rechtbank zal bepalen dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van vijf dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Inleiding
[benadeelde partij 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding van € 36.799,83 aan schade gevorderd, waarvan € 26.799,83 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde partij 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding van € 26.600 aan schade gevorderd, waarvan € 21.600,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. De schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen zoals ingediend door de benadeelde partijen volledig dienen te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank het volgende verzocht. Het materiële deel van de vordering van [benadeelde partij 1] dient te worden afgewezen. Er is onvoldoende onderbouwd waarom [benadeelde partij 1] niet alleen zou kunnen reizen en extra reiskosten gemaakt moesten worden. Daarnaast is het causaal verband tussen de ten laste gelegde feiten en de schade bestaande uit de gederfde inkomsten en de kosten voor het verloren schooljaar onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade wordt – gelet op de verzochte vrijspraak voor het ten laste gelegde seksueel misbruik en de (pogingen tot zware) mishandeling – verzocht om het bedrag aanzienlijk te matigen.
Het materiële deel van de vordering van [benadeelde partij 2] dient te worden afgewezen, aangezien het causaal verband niet is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade wordt – gelet op de verzochte vrijspraak voor het ten laste gelegde seksueel misbruik – verzocht om het bedrag aanzienlijk te matigen.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 1]
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op de reiskosten gedeeltelijk toewijzen. De gevorderde reiskosten in verband met de (medische) behandelingen (€ 268,63) worden toegewezen op grond van artikel 6:107, eerste lid onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De gevorderde reiskosten in verband met bezoeken aan de politie en het Openbaar Ministerie (€ 48,73) komen niet voor toewijzing in aanmerking. De reiskosten in verband met bezoek aan de politie zijn namelijk geen kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade. Zij strekken ertoe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daarop volgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding (en dit vaak mededoelstelling van het slachtoffer is), maakt niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt (ECLI:NL:HR:2003:AF0690 en ECLI:NL:GHSHE:2023:3401). De benadeelde partij wordt daarom ten aanzien van dit deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De gevorderde reiskosten in verband met bezoeken aan de advocaat (€ 24,59) komen ook niet voor toewijzing in aanmerking. Indien een benadeelde partij proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) vordert, dient de benadeelde partij in zoverre ingevolge artikel 361, tweede lid, Sv in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard (ECLI:NL:HR:201 8:2338).
Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek tot schadevergoeding ten aanzien van het verloren schooljaar en de gederfde inkomsten – met name gelet op de vrijspraak van de ten laste gelegde verkrachting – niet zo eenvoudig van aard dat deze schadeposten in het onderhavige geding ten volle beoordeeld kunnen worden. Behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij wordt daarom ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk verklaard en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schadde
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist, althans verzocht is om een lager bedrag toe te wijzen. De rechtbank overweegt dat verdachte van twee – op de benadeelde partij betrekking hebbende – ten laste gelegde feiten integraal en van één feit primair is vrijgesproken. Het gevorderde komt alleen al daarom niet voor volledige toewijzing in aanmerking. Op grond van de door benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 1.000,- aan vergoeding voor de geleden immateriële schade billijk en toewijsbaar. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde [benadeelde partij 1] voornoemd wordt de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Vanwege het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.‬‬‬‬‬‬
[benadeelde partij 2]
Materiële schade
Ook ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] is volgens het oordeel van de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding van het verloren studiejaar – met name gelet op de vrijspraak van de ten laste gelegde verkrachting – niet zo eenvoudig van aard dat deze in het onderhavige geding ten volle beoordeeld kunnen worden. Behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij wordt daarom ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaard en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schadde
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 5 en 6 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist, althans verzocht is om een lager bedrag toe te wijzen. De rechtbank overweegt dat verdachte van het – op de benadeelde partij betrekking hebbend – zwaarste ten laste gelegde feit is vrijgesproken. Het gevorderde komt alleen al daarom niet voor volledige toewijzing in aanmerking. Op grond van de door benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 500,- aan vergoeding voor de geleden immateriële schade billijk en toewijsbaar. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde [benadeelde partij 2] voornoemd wordt de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Vanwege het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.‬‬‬‬‬‬

10.Beslag

Tijdens het onderzoek naar het ten laste gelegde zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Wapen (Voorwerpnummer G6602538, Zwart, Merk: G36)
2. 1 STK Wapen (Voorwerpnummer G6602537, Meerkleurig)
3. 1 STK Wapen (Voorwerpnummer G6602536, Meerkleurig, Merk: Denver)
4. 1 STK Pistool (Voorwerpnummer G6602539, Meerkleurig, Merk: Kimar)
5. 1 STK Mes (Voorwerpnummer G6602530)
6. 1 STK Mes (Voorwerpnummer G6602533, Herman)
7. 1 STK Computer (Voorwerpnummer G6602535, Zwart, Merk: Western Digital)
8. 1 STK Computer (Voorwerpnummer G6602531, Zwart, Merk: Lenovo)
9. 1 STK Telefoontoestel (Voorwerpnummer G6602527, Zwart, Merk: Samsung)
10. 1 STK Notebook (Voorwerpnummer G660253)
10.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de wapens (nummers 1 tot en met 3) en de harde schijf (nummer 7) dienen te worden onttrokken aan het verkeer, het pistool en de messen (nummers 4 tot en met 6) verbeurd dienen te worden verklaard en de computer, telefoon en notebook (nummers 8 tot en met 10) teruggegeven dienen te worden aan verdachte.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de computers terug te geven aan verdachte.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen nepvuurwapens, het alarmpistool en de messen (nummers 1 tot en met 6) zullen worden onttrokken aan het verkeer. Aangezien het wapens of imitaties ervan betreffen is het ongecontroleerde bezit daarvan immers in strijd met de wet en/of het algemeen belang.
De harde schijf (nummer 7) zal tevens worden onttrokken aan het verkeer. Op de harde schijf bevinden zich bestanden, die maken dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
De computer, het telefoontoestel en notebook (nummers 8 tot en met 10) zullen worden teruggegeven aan verdachte.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 38v, 45, 77a, 77g, 77s, 77gg, 77we, 285, 285b, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het in zaak A onder feit 2 primair en feit 9 primair, het in zaak B onder feit 1, 2, 3 en 4 en het in zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7, feit 8 en feit 9 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde
poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van het onder feit 2, 7, 8 en 9 subsidiair ten laste gelegde
telkens: mishandeling
Ten aanzien van het onder feit 3 en 5 ten laste gelegde
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde
handelen in strijd met art. 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het onder feit 6 ten laste gelegde
belaging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Legt op aan verdachte
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende een contactverbod voor de duur van vijf jaren. Het contactverbod houdt in dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum 1]
  • [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum 2]
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
5 (vijf) dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de hierboven opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
[benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.268,63 (twaalfhonderdachtenzestig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 268,63 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 december 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[benadeelde partij 1]het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1] , te betalen de som van € 1.268,63 (twaalfhonderdachtenzestig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 268,63 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 december 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering
[benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[benadeelde partij 2]het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2] , te betalen de som van € 500,- (vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 januari 2025).
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Wapen (Voorwerpnummer G6602538, Zwart, Merk: G36)
  • 1 STK Wapen (Voorwerpnummer G6602537, Meerkleurig)
  • 1 STK Wapen (Voorwerpnummer G6602536, Meerkleurig, Merk: Denver)
  • 1 STK Pistool (Voorwerpnummer G6602539, Meerkleurig, Merk: Kimar)
  • 1 STK Mes (Voorwerpnummer G6602530)
  • 1 STK Mes (Voorwerpnummer G6602533, Herman)
  • 1 STK Computer (Voorwerpnummer G6602535, Zwart, Merk: Western Digital)
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
  • 1 STK Computer (Voorwerpnummer G6602531, Zwart, Merk: Lenovo)
  • 1 STK Telefoontoestel (Voorwerpnummer G6602527, Zwart, Merk: Samsung)
  • 1 STK Notebook (Voorwerpnummer G660253)
Wijst af het verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de behandeling van de zaak om de Raad opdracht te geven een maatregelrapportage op te stellen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.W.B. Snijders Blok en B.D. Hendriks, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van T. Bongenaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[… 1]

1.[… 1]

[… 2]
[… 1]

1.[… 1]

[… 2]
[… 1]