ECLI:NL:RBAMS:2025:711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13-349098-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon uit Letland

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Letland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1989, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 januari 2025 aangevangen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd het EAB besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in een schriftelijke procedure in hoger beroep is verdedigd, maar dat er geen garantie is dat zijn verdediging adequaat was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) kan worden geweigerd, maar heeft ook besloten om de beslissing aan te houden in afwachting van aanvullende informatie over de detentieomstandigheden in Letland. De rechtbank heeft een redelijke termijn van dertig dagen vastgesteld voor het verkrijgen van deze informatie. De rechtbank heeft ook de schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon bevolen, gezien zijn binding met Nederland en het vluchtgevaar. De zaak zal opnieuw worden ingepland aan het einde van deze termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-349098-24
Datum uitspraak: 31 januari 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 14 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 augustus 2024 door
the Prosecutor General's Office of the Republic of Latvia, Letland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 9 januari 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 9 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Letse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen.
Gedurende de behandeling bleek dat de tolk partijen niet goed kon verstaan vanwege een oorontsteking, waardoor zij ook niet afdoende kon vertalen. De behandeling van het EAB is hierom aangehouden.
Zitting 21 januari 2025
De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling – hervat op de zitting van 21 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen, bijgestaan door bovengenoemde raadsman en door een tolk in de Letse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgmentvan
the Vidzeme District Courtvan 28 april 2022 (met kenmerk 11400025021),
entered into legal forceop 7 november 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaren, vijf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit aanvullende informatie van 16 december 2024 blijkt dat sprake is geweest van een (schriftelijke) procedure in hoger beroep die heeft geleid tot een beslissing van
the Vidzeme Regional Courtvan 30 augustus 2022, waarin het vonnis is bevestigd.
Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De verdediging heeft geen verweer gevoerd op dit punt.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW geen beletsel vormt voor de overlevering. In principe dient alleen de procedure in hoger beroep getoetst te worden. Deze procedure heeft schriftelijk plaatsgevonden. De opgeëiste persoon is tijdens die procedure verdedigd door zijn advocaat, waardoor sprake is van de situatie als genoemd in artikel 12, sub b, OLW. Hiermee is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW ten aanzien van deze procedure niet van toepassing.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal hierom de procedure in hoger beroep die heeft geleid tot de beslissing van het
Vidzeme Regional Courtvan 30 augustus 2022 (hierna: het arrest) toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a en c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. Blijkens de aanvullende informatie van 2 januari 2025 werd de opgeëiste persoon in de schriftelijke procedure weliswaar verdedigd door een daartoe gemandateerde advocaat, maar uit de verstrekte informatie blijkt niet dat die advocaat in hoger beroep ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 16 december 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 28 april 2022. Hij is gedurende de schriftelijke procedure in hoger beroep vertegenwoordigd door een daartoe gemandateerde advocaat. Uit de aanvullende informatie van 2 januari 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon op een door hem opgegeven e-mailadres is geïnformeerd over de mogelijkheid tot een behandeling in een mondelinge procedure en over de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een schriftelijke procedure, maar dat de opgeëiste persoon noch zijn advocaat bezwaar hiertegen hebben gemaakt.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon tenminste stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon op een zitting te verschijnen door geen verzoek in te dienen tot een behandeling in een mondelinge procedure. Vervolgens heeft hij zich onvoldoende geïnformeerd over het verloop van die procedure. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
In andere zaken die zagen op Letse EAB’s heeft de rechtbank, onder meer in haar uitspraken van 21 februari 2024 [5] en 19 september 2024 [6] , geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden in Letland aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld. Het algemene gevaar ziet met name op het bestaan van een informele hiërarchie onder gedetineerden (het ‘kastenstelsel’) in de Letse gevangenissen, met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten als gevolg.
Dat betekent dat de rechtbank ook in deze zaak concreet en nauwkeurig moet beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen na overlevering aan Letland.
De Letse autoriteiten hebben bij aanvullende informatie van 11 december 2024 onder meer het volgende medegedeeld op de door de officier van justitie gestelde vragen:
“[…] [opgeëiste persoon] will be initially placed in the Riga Central Prison, Investigation Unit. After that, the placement of the person will be determined under the criteria specified in legal acts, listed below in this letter, and taking into consideration the location of the person conducting the proceedings. […]
With respect to the Question 6 of the request, i.e. “What protection can specifically be offered to [opgeëiste persoon] ?” the Administration informs that in case of serious endangerment the prisoner may beimmediatelyisolated from the “source” of endangerment, for example, by relocating to another cell or unit, by relocating to another block, by relocating to another prison. If the first three relocation options are not possible or are inefficient (inexpedient), then the officials of prison may conduct the reinforced supervision (monitoring) of the cell or unit where the prisoner is placed. In addition, the prisoner, who is endangered, mayat any time within 24 hours apply to the officialsconducting the supervision. […]
In reply to the Question 9 “What protection can specifically be ensured by the continuous 24-hour supervision system of prisoners in case when [opgeëiste persoon] is exposed to a risk of abuse and/or inhuman or degrading treatment due to the caste system?”, the Administration notes the following.
The continuous 24-hour supervision system is provided which includes the video surveillance and checks performed by the staff on a regular basis. If any risks of abuse or degrading treatment are stated, the imprisoned person is immediately moved to another cell. Prison carry out checks of cells on a regular basis, thus systematically controlling and supervising the prisoners (e.g., behaviour, traumas, atmosphere in the cell), as well as in case of endangerment, the prisoner can refer to the official and request for assistance or protection.
As regards the Question 9(a) of the request “Will [opgeëiste persoon] have an opportunity to contact the prison employees at any time in case of such situation?”, the Administration informs that in the prisons of the Republic of Latvia, prisoners are uninterruptedly monitored, therebyevery prisoner at any time may apply to the prison official. The prisoner may use the daily numeric inspections in order to apply to the official, the prisoner may push the alarm button (located in the cell), the prisoner may knock the cell door, thus attracting the official’s attention, the prisoner may apply for a conversation with the Chief of the prison or his deputy, he may apply for a conversation with an official from any unit (for example, Security, Supervision, Resocialization Unit). It should be noted that the officials from the Supervision Unit take regime measures on a regular basis, during which they are in visible and accessible places for prisoners (performance of rounds, bringing prisoners to different events (phone conversations, meetings, walking, taking a shower, sport activities, visiting an educational institution, etc.)). In summary, in prisoners the job responsibilities are performed by officials from different units, thus a prisoner can choose the official to apply to.
It is significant to emphasize that a prisoner who needs assistance at any time during 24 hours, may apply to any official of the prisoner who at that moment is performing the job responsibilities in prison, in turn, the official, when taking into consideration the stated circumstances, will act according to the situation in order to ensure immediate protection of the prisoner or to prevent endangerment to his health or life.
As regards the Question 9(b) of the request “If so, can it be guaranteed that a sufficient number of prison employees will be present to interfere in a prompt and appropriate manner?”, the Administration informs that in prisons, the officials responsible for the supervision of prisoners are placed in the prison posts and their job responsibilities are shared as to ensure the uninterrupted supervision of prisoners in prisons - ensuring the mandatory isolation and control of prisoners in a way to react in situations In a fast and appropriate manner where the expedient assistance or protection is required, ensuring the compliance with the regime determined to prisoners and internal rules of the prison, not allowing unauthorized contacts between prisoners or between prisoners and other persons. As result, please note that an appropriate availability of officials and their sufficient number is ensured in prisons, who perform their duties in prisons, and they are positioned so as to ensure effective and appropriate response in all situations.
In reply to the Question 10: “If [opgeëiste persoon] is exposed to inhuman or degrading treatment, a) how fast can he be relocated in another cell or other unit in such case?” the Administration informs that in such cases, the relocation shall be performed immediately as soon as threat is stated. […]
In all prisons, the single accommodated room area where [opgeëiste persoon] may be accommodated, without sanitary facilities (excluding the area of sanitary facilities), shall not be less than 4 m2. In all prisons, accommodated room area for several prisoners where [opgeëiste persoon] may be accommodated, not less than 4 m2 of accommodated room area will be provided to him (including the area of sanitary facilities).”
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden aangezien niet duidelijk is geworden dat het concrete reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling ten aanzien van de opgeëiste persoon is weggenomen.
De op 16 december 2024 verstrekte aanvullende informatie biedt onvoldoende duidelijkheid over de concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel. Bij ieder antwoord wordt immers niet ingegaan op de situatie voor de opgeëiste persoon maar wordt gesproken over “
the prisoner” of “
prisoners”. In de aanvullende informatie is vermeld dat de opgeëiste persoon eerst in
Riga Central Prisonzal worden gedetineerd en dat zijn plaatsing hierna afhankelijk is van enkele wettelijke criteria en daarmee onduidelijk is. Aldus is het reële gevaar aanwezig dat cliënt wordt geplaatst in de
Jelgavaof
Daugavgriva Prison, waarover het CPT grote zorgen heeft geuit. Hierdoor is ook niet duidelijk of de informatie alleen ziet op
Riga Central Prisonof ook op andere penitentiaire inrichtingen. Verder is in het geval de opgeëiste persoon wordt geplaatst in een meerpersoonscel, vermeld dat hij zal beschikken over een minimale persoonlijke ruimte van 4m2 inclusief sanitair. Het is de vraag of deze ruimte voldoet aan de minimale ruimte van 3m2 exclusief sanitair, aangezien onduidelijk is hoeveel ruimte het sanitair inneemt. Bovendien is meermaals verwezen naar plannen om het kastenstelsel te ontmantelen. Onduidelijk is echter of deze plannen daadwerkelijk invloed zullen hebben dan wel vanaf wanneer deze invloed zichtbaar zal worden. De overige antwoorden zijn daarbij onvoldoende concreet en onbevredigend.
Subsidiair dient de behandeling te worden aangehouden in afwachting van het nieuwe CPT-rapport dat op basis van de bezoeken aan Letse detentie-instellingen in mei 2024 zal worden opgesteld. Meer subsidiair dient de behandeling te worden aangehouden om concretere antwoorden te verkrijgen op de reeds gestelde vragen, met name ten aanzien van de concrete situatie van de opgeëiste persoon. De rechtbank dient in het laatstgenoemde geval een uiterste termijn van 30 of 60 dagen te stellen waarbinnen de antwoorden dienen te zijn ontvangen.
Indien de behandeling van het EAB wordt aangehouden, verzoekt de verdediging om schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon. Uit de overgelegde stukken, waaronder een overzicht arbeidsverleden van het UWV en een aantal belastingaangiften, blijkt namelijk van voldoende binding met Nederland en een gering vluchtgevaar.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat met de verstrekte aanvullende informatie het individuele gevaar op mensonterende of vernederende behandeling is weggenomen. Uit de informatie blijkt namelijk dat sinds 11 december 2024 sprake is van een instructie aan alle gevangenissen om gedetineerden die hun straf nog niet in een gevangenis hebben uitgezeten, apart te houden van andere gedetineerden. Dit is een effectief middel om te zorgen dat de nieuwe gedetineerden niet worden blootgesteld aan het kastenstelsel.
De rechtbank heeft op 19 september 2024 [7] in een andere Letse overleveringszaak geoordeeld dat de aanvullende informatie onvoldoende zekerheid bood dat de opgeëiste persoon niet wordt blootgesteld aan de gevolgen van het kastenstelsel. De aanvullende informatie in de huidige zaak is uitgebreider dan de informatie in die zaak.
De officier van justitie heeft verder opgemerkt dat een minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 inclusief sanitair in een eenpersoonscel wordt vermeld en een minimale persoonlijke ruimte van 4 m2 exclusief sanitair in een meerpersoonscel. Het sanitair bedraagt in die meerpersoonscellen niet meerdere vierkante meters, omdat het gemeenschappelijke voorzieningen zijn die gedeeld worden en daarmee kleiner zijn. Het gevangenispersoneel is daarbij 24 uur per dag aanspreekbaar, en bij een dreiging of melding van geweld wordt onmiddellijk personeel gestuurd en wordt een gedetineerde direct overgeplaatst. Ook worden plannen vermeld die de effecten van het kastenstelsel verder zullen beperken. Hoewel deze plannen niet morgen hun vruchten zullen afwerpen, zal dit wel op de langere termijn gebeuren. Verder is gegarandeerd dat er geen onmenselijke of vernederende behandeling plaatsvindt in Letse detentie-instellingen. Deze garanties zijn voldoende om het individuele gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon weg te nemen.
De officier van justitie stelt zich subsidiair op het standpunt dat aanvullende vragen gesteld dienen te worden over de concrete situatie van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon zal namelijk voor het eerst gedetineerd worden in Letland en daarmee mogelijk weggehouden worden van andere gedetineerden. Een vraag die gesteld zou kunnen worden is of de instructie van 11 december 2024 hierover ook van toepassing is op de opgeëiste persoon.
De officier van justitie verzet zich, indien wordt overgegaan tot aanhouding, tegen schorsing van de opgeëiste persoon. Naarmate de uitspraak dichterbij komt neemt het vluchtgevaar toe. Er hangt een lange gevangenisstraf boven het hoofd van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de Letse autoriteiten onvoldoende antwoord gegeven op de cruciale vraag naar de concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel. De informatie die is gegeven, is van algemene aard en ziet niet of nauwelijks op de concrete situatie van de opgeëiste persoon. Daarbij blijft onduidelijk in welke penitentiaire inrichting de opgeëiste persoon zijn straf hoogstwaarschijnlijk zal uitzitten, waardoor een nader onderzoek niet mogelijk is naar de concrete situatie waarin de opgeëiste persoon terecht zou komen na een overlevering aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Nu hierdoor het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, bestaat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
Nu een individueel gevaar wordt aangenomen, dient de rechtbank de beslissing aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan op grond van artikel 11, tweede lid, OLW. Ingevolge artikel 11, derde lid, OLW wordt de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onder opgave van redenen van de aanhouding in kennis gesteld door de officier van justitie. Gedurende de aanhouding zal de rechtbank nagaan of er een wijziging in de omstandigheden plaatsvindt. De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op dertig dagen.
De voortzetting van de zaak zal worden ingepland aan het einde van deze termijn (1 maart 2025) dan wel uiterlijk tien dagen na die datum, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding het schorsingsverzoek toe te wijzen. Weliswaar is er sprake van vluchtgevaar, maar de opgeëiste persoon heeft voldoende binding met Nederland zodat het vluchtgevaar ingeperkt kan worden met schorsingsvoorwaarden. De opgeëiste persoon heeft immers een vast adres waar hij ingeschreven staat en daarnaast is hij al langere tijd werkzaam in Nederland.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland
uiterlijk tien dagen na 1 maart 2025.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met
zestig dagen, omdat zij die
verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met
zestig dagen.
BEVEELT DE SCHORSINGvan de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon. Dit bevel is apart opgesteld.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Letse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (