Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
4.Strafbaarheid
5.Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
de iure) bestaat tot herziening en vervroegde invrijheidstelling, maar dat daarvan in de praktijk (
de facto) geen sprake is, nu vrijlating nimmer in België aan de orde zal zijn bij een ernstig feit als dat waarvan de opgeëiste persoon in België verdacht wordt. Primair pleit de raadsman de zaak aan te houden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU). Subsidiair bepleit hij dat de zaak moet worden aangehouden om deskundigen over deze kwestie te horen. Meer subsidiair moet volgens de raadsman dit EAB niet in behandeling worden genomen wegens flagrante strijd met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 11 OLW. Meest subsidiair moet voorrang worden gegeven aan het EAB uit Litouwen, dat vandaag eveneens op zitting wordt behandeld (parketnummer 13-222288-25, hierna: EAB II).
de factovoor de opgeëiste persoon geen mogelijkheid bestaat van een vervroegde invrijheidstelling. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens aangevoerd die duiden op structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de oplegging en/of tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraffen in België. In het bijzonder heeft de raadsman niet deugdelijk en concreet onderbouwd dat in België
de factogeen vervroegde invrijheidstelling van de opgeëiste persoon mogelijk is. De enkele verwijzing naar de uitspraak van het EHRM in de zaak
Murray I [4] ,waaruit volgens de raadsman blijkt dat nimmer sprake zal zijn van enige vorm op vrijlating op termijn van de opgeëiste persoon in België “
as long as he remains dangerous (to society)”,leidt niet tot een ander oordeel nu hiermee geen sprake is van een concrete onderbouwing. Zowel de oplegging van een levenslange gevangenisstraf – die naar Belgisch recht slechts de
maximumstraf is voor het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht – als de beslissing van de Belgische autoriteiten over een vervroegde invrijheidstelling van de opgeëiste persoon, mocht hem een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd, zijn onzekere toekomstige gebeurtenissen waar de rechtbank bij deze stand van zaken geen rekening kan houden. Voor zover de raadsman in dat verband in zijn betoog heeft verwezen naar de uitspraak van het EHRM in de zaak
Trabelsi [5] , slaagt dat betoog niet gelet op wat het EHRM hierover heeft overwogen in de uitspraak
Sanchez-Sanchez [6] .
6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden
7.Heropening
8.Beslissing
zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW;