ECLI:NL:RBAMS:2025:697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13/372202-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een in Nederland verblijvende vrouw aan Polen voor het ondergaan van gevangenisstraf

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een in Nederland verblijvende vrouw aan Polen. De vrouw moet in Polen een gevangenisstraf ondergaan, maar de gevangenis in Barczewo, waar zij zou worden ondergebracht, is alleen voor mannen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden in de gevangenis in Barczewo geen belemmering vormen voor de overlevering, omdat de vrouw niet in deze gevangenis zal worden geplaatst. De behandeling van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) vond plaats op 23 januari 2025, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en bijgestaan door haar raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft de grondslagen van het EAB onderzocht, inclusief de vonnissen die ten grondslag liggen aan de overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat haar persoonsgegevens correct zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die hebben geleid tot de vonnissen, maar dat zij wel op de hoogte was van de zittingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen in overweging genomen en vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in de gevangenis van Barczewo zal worden geplaatst, maar in een andere inrichting voor vrouwen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de eisen van de OLW en de relevante wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/372202-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 22 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 februari 2022 door
the Circuit Court in Łodz, No. 4 Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
een vonnis van
the District Courtin Pabianice (Polen) van 7 mei 2008, onherroepelijk per 14 mei 2008 (referentie: II K 78/08) (hierna: vonnis A);
een vonnis van
the District Courtin Pabianice van 25 mei 2009, onherroepelijk per 1 juni 2009 (referentie: II K 113/09) (hierna: vonnis B).
Het EAB vermeldt in onderdeel F) ook:
  • dat bij vonnis A een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden is opgelegd met een proeftijd van 3 jaar en dat bij beslissing van 11 september 2009 van
  • dat bij vonnis B een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar is opgelegd met een proeftijd van 7 jaar en dat bij beslissing van 20 september 2016 van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedures die ten grondslag liggen aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich één van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden voordoet.
In deze zaak is sprake van vonnissen en tenuitvoerleggingsbeslissingen. De procedures die hebben geleid tot de vonnissen moeten in ieder geval aan artikel 12 OLW worden getoetst. De tenuitvoerleggingsbeslissingen zijn geen beslissingen waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissingen vallen daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Uit onderdeel F) van het EAB blijkt dat aan de tenuitvoerleggingbeslissingen niet een veroordeling voor het plegen van een nieuw strafbaar binnen de proeftijd ten grondslag ligt, maar dat de tenuitvoerlegging is bevolen vanwege het niet naleven van de voorwaarden. Hierdoor is geen sprake van veroordelingen voor nieuwe strafbare feiten die aan artikel 12 OLW moeten worden getoetst. [4]
Gelet op het voorgaande hoeft de rechtbank geen andere beslissingen aan artikel 12 OLW te toetsen dan de vonnissen waarbij de voorwaardelijke vrijheidsstraffen zijn opgelegd.
De rechtbank stelt ten aanzien van die vonnissen vast dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid.
Uit de informatie in het EAB en de aanvullende brief van
the District Courtin Pabianice van 9 januari 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard voor de zittingen die hebben geleid tot beide vonnissen en dat hij daarbij is geïnformeerd over de tijd en plaats van de zitting en over de mogelijkheid dat een beslissing kon worden genomen als de opgeëiste persoon niet zou verschijnen. Gelet hierop doet zich ten aanzien van beide vonnissen de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, eerste alternatief, van de OLW voor. Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde. De omstandigheid dat in het EAB en in de aanvullende brief verschillende data (overigens wel in dezelfde maand en hetzelfde jaar) zijn vermeld, geeft de rechtbank geen aanleiding eraan te twijfelen dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, eerste alternatief, OLW zich voordoet. De rechtbank acht in dat verband ook van belang dat de opgeëiste persoon volgens de raadsman op de hoogte was van de procedures en dat hij geen verweer met betrekking tot artikel 12 OLW heeft gevoerd.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten die ten grondslag liggen aan vonnis B aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
20. oplichting;
23. vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten, vervalsing van betaalmiddelen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het strafbare feit dat ten grondslag ligt aan vonnis A niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
  • verduistering;
  • diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Inleiding
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, dat de overlevering moet worden geweigerd en dat de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland moet worden overgenomen. Hij heeft hiertoe bij e-mail van vrijdag 17 januari 2025, om 17:27 uur, meerdere stukken aangeleverd die kort daarvoor door de opgeëiste persoon waren verstrekt aan de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de aangeleverde stukken buiten beschouwing gelaten moeten worden, gelet op het veel te late tijdstip van indienen daarvan. Het subsidiaire standpunt van de officier van justitie luidt dat de opgeëiste persoon op basis van de aangeleverde stukken niet voor gelijkstelling in aanmerking komt, nu zij in geen enkel jaar (2020-2024) voldoende middelen van bestaan heeft gehad. Er zijn weliswaar stukken overgelegd over het inkomen van iemand van wie zij stelt dat hij haar partner is, maar uit geen enkel stuk blijkt dat zij gedurende die jaren samenwoonden en/of dat hij (toen) haar partner was.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6a, negende lid, OLW bepaalt dat bewijstukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank moeten worden overgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam wordt een termijn van uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting aangeleverd redelijk geacht. [5] Indiening van de stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling ná de tiende dag voorafgaande aan de zitting kan ertoe leiden dat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laat. De rechtbank zal op grond van het vorenstaande de op 17 januari 2025 overgelegde stukken buiten beschouwing laten. De stukken zijn drie werkdagen voor de zitting bij het parket aangeleverd (te weten op vrijdag na kantooruren), zonder enige index en/of uitleg hoe hieruit het rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon kan worden afgeleid. De rechtbank heeft deze stukken pas maandagochtend ontvangen. Dit maakt niet alleen dat het lastig is voor zowel de rechtbank als de officier van justitie om van die stukken nog gedegen kennis te nemen. Het maakt ook dat het eventuele honoreren van het verweer met zich zou brengen dat de behandeling aangehouden moet worden voor het opvragen van een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Een dergelijke aanhouding gaat ten koste van kostbare zittingscapaciteit en kan problemen opleveren op met de termijn waarbinnen de rechtbank geacht wordt een beslissing te nemen op het overleveringsverzoek. De rechtbank verwerpt dan ook het verzoek van de raadsman om de overlevering te weigeren op grond van art. 6a OLW.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de aangeleverde stukken op het eerste gezicht zonder een nadere onderbouwing niet tot gelijkstelling hadden kunnen leiden.

7.Artikel 11 OLW, detentieomstandigheden in Polen

De rechtbank heeft op 16 januari 2025 uitspraken gedaan in zaken die, net als deze zaak, EAB’s uit Polen betreffen, die zien op tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen. De rechtbank heeft in die uitspraken overwogen dat in het ‘
Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022’(pagina’s 46 t/m 48) wordt gerapporteerd over ernstige en structurele misstanden in de gevangenis van Barczewo, in het bijzonder met betrekking tot geweld door gevangenisbewaarders jegens gedetineerden en het aanzetten tot en tolereren van geweld tussen gedetineerden onderling aldaar. Gelet op deze constatering heeft de rechtbank vragen gesteld in die zaken over de omstandigheden in de gevangenis van Barczewo en navraag gedaan over waar de opgeëiste personen in die zaken zouden worden gedetineerd in Polen. [6]
De rechtbank heeft ervoor gekozen om vragen die zien op de plaatsing van veroordeelden in Poolse penitentiaire inrichtingen en de omstandigheden in de gevangenis in Barczewo, alleen maar te stellen in de zaken waarin op 16 januari 2025 uitspraak is gedaan. Zodoende wordt de beantwoording van die vragen (door een centrale autoriteit in Polen) overzichtelijk gehouden. In andere zaken die EAB’s uit Polen betreffen, die zien op tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, zal de rechtbank wel navraag doen over waar de opgeëiste personen na overlevering in Polen worden gedetineerd. [7]
Het onderzoek naar de gevangenis in Barczewo spitst zich overigens toe op EAB’s uit Polen die zien op tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen. De rechtbank heeft ten aanzien van het
remand regimein Polen namelijk al een reëel gevaar op schending van grondrechten van gedetineerden (in alle Huizen van Bewaring) vastgesteld, terwijl dit niet het geval is ten aanzien van veroordeelde gedetineerden in Polen. De rechtbank doet dus al nader onderzoek naar de detentieomstandigheden in alle zaken die EAB’s uit Polen betreffen die zien op vervolging van opgeëiste personen in Polen.
In deze zaak heeft het openbaar ministerie, onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank, bij e-mail van 21 januari 2025 de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
In which prison will the requested person most likely be detained after her surrender to Poland?
Furthermore, could you confirm that, given the answer to question 1, it is unlikely that the requested person will be detained in the prison of Barczewo?
Bij brief van 22 januari 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit geantwoord:
“The Sąd Okręgowy w Łodzi-IV Wydział Karny [Circuit Court in Łodź,4th Criminal
Division] writes to inform you that following her prospective surrender to Poland
[opgeëiste persoon] will not be detained in the Barczewo prison. The Barczewo prison is
exclusively for men.
Following her transfer to Poland [opgeëiste persoon] will be housed in one of the
penitentiary facilities with wards for women. Such penitentiary facilities are, e.g. the
No. 1 Prison in Łódź or the Gudziądz Prison.”
De rechtbank stelt op grond van deze informatie vast dat de opgeëiste persoon niet in de gevangenis van Barczewo zal worden geplaatst. Het onderzoek door de rechtbank naar de omstandigheden in die gevangenis in andere Poolse overleveringszaken staat dus niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 en 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.
10. Beslissing
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Łodz, No. 4 Criminal Division, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.Zie onder andere rechtbank Amsterdam 6 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2560 (onder 5).
6.Zie bijv. Rb Amsterdam 16 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:320.
7.Zie bijv. Rb. Amsterdam 21 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:383