ECLI:NL:RBAMS:2025:6895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
13/228572-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten onder de Opiumwet

Op 18 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 25 juni 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en momenteel gedetineerd in Nederland, is bijgestaan door zijn raadsman tijdens de zitting op 4 september 2025. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de toepassing van artikel 12 OLW, dat betrekking heeft op de betekening van het vonnis aan de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van zijn recht op hoger beroep, maar hiervan geen gebruik heeft gemaakt.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid en dat er geen structurele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn die een reëel gevaar voor een eerlijk proces met zich meebrengen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast, waaronder de artikelen van de Opiumwet en de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/228572-24
Datum uitspraak: 18 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 4 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juni 2024 door de
District Court in Koszalin II Criminal Department, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van 10 april 2018 van
the Local Court in Białogard VII Satellite Criminal Department in Świdwin(referentie: VII K 96/18) en een daarop volgende beslissing van
the Local Court in Białogard VII Satellite Criminal Department in Świdwinvan 8 oktober 2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van
365 (three hundred and sixty-five) days, determined in replacement for 2 (two) years of restriction of liberty, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De uitspraken betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat, omdat het vonnis op de juiste wijze in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend. Verder heeft de officier van justitie opgemerkt dat in de aanvullende informatie van 12 augustus 2025 wordt gesproken van een straf van 265 dagen in plaats van 365 dagen, maar dat dit een kennelijke verschrijving betreft, terwijl uit de aanvullende informatie ook blijkt dat de omzettingsbeslissing niet getoetst hoeft te worden aan artikel 12 OLW, omdat dit geen inhoudelijke behandeling betrof.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van het EAB stelt de rechtbank vast dat het vonnis op 20 april 2018 aan de opgeëiste persoon in persoon is betekend, de opgeëiste persoon daarbij is geïnformeerd over zijn recht op hoger beroep zoals bedoeld in artikel 12, sub c, OLW maar de opgeëiste persoon daarvan geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve ten aanzien van dit vonnis niet van toepassing.
De beslissing van 8 oktober 2020 behoeft daarnaast niet aan artikel 12 OLW te worden getoetst. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 12 augustus 2025 blijkt dat bij deze beslissing de tenuitvoerlegging van de vervangende straf is bevolen, omdat de opgeëiste persoon niet aan de opgelegde
restriction of libertyheeft voldaan
.Van een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] , is geen sprake.
Met de officier van justitie is de rechtbank overigens van oordeel dat de in de aanvullende informatie genoemde 265 dagen in deze brief in plaats van 365 dagen een kennelijke verschrijving moet betreffen.
De conclusie is dat artikel 12 OLW niet aan het toestaan van de overlevering in de weg staat.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M. Westerman en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (