ECLI:NL:RBAMS:2025:6632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
11415819 \ CV EXPL 24-14949
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van echtgenote tot voeging in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 augustus 2025 een tussenuitspraak gedaan in een incident tot voeging. De eisende partij, Vrijenban Vastgoed B.V., had een procedure aangespannen tegen gedaagde 1, waarbij gedaagde 2, de echtgenote van gedaagde 1, verzocht om zich te mogen voegen aan de zijde van haar echtgenoot. Gedaagde 2 stelde dat zij de garantstelling/borgtochtovereenkomst had vernietigd en dat deze vernietiging van belang was voor de uitkomst van de hoofdzaak. Vrijenban betwistte de voeging en stelde dat dit de procedure onredelijk vertraagde en dat gedaagde 2 niet voldoende had onderbouwd dat zij de echtgenote van gedaagde 1 was.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde 2 zich mocht voegen in de hoofdzaak. De rechter stelde vast dat de procedure niet onredelijk vertraagd was, omdat gedaagde 2 haar incidentele conclusie gelijktijdig met de conclusie van gedaagde 1 had ingediend. De kantonrechter oordeelde verder dat gedaagde 2 voldoende had gesteld dat zij belang had bij de voeging, aangezien zij de echtgenote van gedaagde 1 was en het belang van het gezin en het voorkomen van verhaal voor schulden op de huwelijksgemeenschap aan de orde was. De rechter droeg gedaagde 2 op te bewijzen dat zij de echtgenote van gedaagde 1 was en hield verdere beslissingen aan voor de rolzitting van 23 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11415819 \ CV EXPL 24-14949
Vonnis in het incident van 26 augustus 2025
in de zaak van
VRIJENBAN VASTGOED B.V.,
gevestigd te Delft,
eisende partij in hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Vrijenban,
gemachtigde: mr. J.G.M. de Koning,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in hoofdzaak,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
gemachtigde: mr. B. Coskun,
en

2.[gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gemachtigde: mr. B. Coskun.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 november 2024 met producties,
- de incidentele conclusie voor alle weren inhoudende conclusie tot tussenkomst/voeging en tot vrijwaring van [gedaagde 1] (hierna: het incident van [gedaagde 1] ), met productie,
- de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagde 1] ,
- het vonnis in het incident van [gedaagde 1] van 29 april 2025,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] tevens inhoudende incidentele conclusie tot tussenkomst of voeging van [gedaagde 2] ,
- de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst of voeging van [gedaagde 2] ,
1.2.
Het vonnis in het incident tot tussenkomst of voeging van [gedaagde 2] is bepaald op vandaag.

2.De vordering in het incident

2.1.
[gedaagde 2] vordert dat zij, als echtgenote van [gedaagde 1] , in de hoofzaak mag tussenkomen althans zich mag voegen aan de zijde van [gedaagde 1] op grond van artikel 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ook vordert zij veroordeling van Vrijenban in de kosten van de procedure in het incident.
2.2.
[gedaagde 2] stelt met betrekking tot haar vordering tot tussenkomst dan wel voeging dat zij de garantstelling/borgtochtovereenkomst op grond van artikel 1:88 en 1:89 Burgerlijk Wetboek (BW) bij incidentele conclusie (van [gedaagde 1] ) heeft vernietigd en dat haar vernietiging van belang is voor de uiteindelijke uitkomst van de procedure in de hoofdzaak.
2.3.
Vrijenban stelt met betrekking tot de gevorderde voeging/tussenkomst dat de incidentele vordering in strijd is met de goede procesorde doordat de vordering de hoofdzaak onredelijk vertraagd. Daarnaast heeft [gedaagde 2] volgens Vrijenban onvoldoende onderbouwd dat zij de echtgenote is van [gedaagde 1] en dat zij de garantstelling heeft vernietigd. Tot slot is de vordering niet voldoende gespecificeerd en is er geen grond voor tussenkomst/voeging, aldus Vrijenban.

3.De beoordeling in het incident

[gedaagde 2] mag zich voegen/tussenkomen
3.1.
Het gaat in dit incident met name om de vraag of [gedaagde 2] zich mag voegen dan wel mag tussen komen in de hoofdzaak. De kantonrechter zal [gedaagde 2] daartoe toelaten. Daarnaast mag [gedaagde 2] bewijzen dat zij de echtgenote van [gedaagde 1] is. Dat wordt als volgt toegelicht.
De procedure is niet onredelijk vertraagd
3.2.
Vrijenban stelt dat de incidentele vordering van [gedaagde 2] in strijd is met de goede procesorde. [gedaagde 2] is al sinds 11 november 2024 bekend met de garantstelling/borgtocht en heeft door niet eerder om voeging/tussenkomst te verzoeken de procedure in de hoofdzaak ernstig en onredelijk vertraagd, zo stelt Vrijenban.
3.3.
Uit artikel 218 Rv volgt dat een vordering tot voeging of tussenkomst wordt ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. [gedaagde 2] heeft gelijktijdig met de door [gedaagde 1] genomen conclusie in de hoofdzaak haar incidentele conclusie genomen, zodat de in artikel 218 Rv genoemde termijn niet is overschreden. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook geen sprake van een onredelijke vertraging van de hoofdzaak. Dat [gedaagde 2] de incidentele conclusie ook eerder dan de wettelijk laatst mogelijke dag had kunnen instellen, maakt dat niet anders. [1]
[gedaagde 2] heeft de borgstelling vernietigd en mag bewijzen dat zij de echtgenote van [gedaagde 1] is
3.4.
Vrijenban stelt verder dat [gedaagde 2] niet heeft onderbouwd dat zij de garantie/borgstelling daadwerkelijk heeft vernietigd. De kantonrechter volgt Vrijenban daar niet in. De uitdrukkelijke vernietiging(en) van [gedaagde 2] in de incidentele conclusie(s) kwalificeren naar het oordeel van de kantonrechter als een buitengerechtelijke verklaring die gericht is tot hen die partij bij de rechtshandeling zijn zoals bedoeld in artikel 3:49 en 3:50 BW. Die verklaring moet dan ook worden begrepen als een vernietiging van de borgtochtovereenkomst.
3.5.
Vrijenban stelt ook dat [gedaagde 2] niet onderbouwd heeft dat zij de echtgenote van [gedaagde 1] is. [gedaagde 2] heeft bij haar incidentele conclusie geen huwelijksakte - of ander bewijs waaruit blijkt dat zij de echtgenote van [gedaagde 1] is – overgelegd, zodat niet door haar onderbouwd is dat zij de echtgenote van [gedaagde 1] is. Dit is wel van belang aangezien uit artikel 1:89 BW blijkt dat een beroep op vernietiging wegens handelen in strijd met artikel 1:88 BW alleen kan worden gedaan door de (andere) echtgenoot. [gedaagde 2] wordt dan ook in de gelegenheid gesteld om haar stelling dat zij de echtgenote van [gedaagde 1] is te bewijzen.
[gedaagde 2] hoeft (nog) niet te laten weten of zij zich wil voegen of wil tussenkomen
3.6.
Vrijenban stelt daarnaast dat de vordering van [gedaagde 2] niet kan worden toegewezen omdat [gedaagde 2] niet gespecificeerd heeft of zij zich wil voegen dan wel dat zij wil tussenkomen en of, en zo ja welke, vordering zij in de hoofdzaak wil instellen. Ook hierin wordt Vrijenban niet gevolgd. Uit de wet blijkt namelijk niet een verplichting om te kiezen tussen voeging dan wel tussenkomst. Verder blijkt uit artikel 219 Rv dat in de incidentele conclusie de vordering en de gronden waarop zij berust moeten worden vermeld, maar daarmee wordt de incidentele vordering bedoeld, niet de vordering in de hoofdzaak. Wel moet voldoende duidelijk zijn wat [gedaagde 2] met haar (incidentele) vordering wil bewerkstelligen. [2] [gedaagde 2] stelt in haar incidentele conclusie dat de vernietiging van de rechtshandeling automatisch leidt tot het ontvallen van de vordering als ingesteld bij de dagvaarding en daaruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende wat zij wil bewerkstelligen. Op dit punt is er dan ook geen grond om de vordering van [gedaagde 2] tot tussenkomst of voeging af te wijzen.
[gedaagde 2] heeft voldoende belang
3.7.
Zoals ook is overwogen in het tussenvonnis van 29 april 2025 kan op grond van artikel 217 Rv ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Volgens Vrijenban heeft [gedaagde 2] niet voldoende gemotiveerd gesteld wat haar belang is bij haar vordering tot voeging of tussenkomst, maar [gedaagde 2] stelt in haar incidentele conclusie dat zij de echtgenote van [gedaagde 1] is en de kantonrechter begrijpt daaruit dat zij daarmee doelt op het belang van het gezin en het voorkomen van verhaal voor schulden op de huwelijksgemeenschap (zoals bedoeld in artikel 1:96 lid 1 BW). Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 2] voldoende gesteld heeft dat zij belang heeft bij voeging of tussenkomst. Haar vordering wordt dan ook toegewezen. Gelet daarop zal van [gedaagde 2] griffierecht geheven worden. [3]
Vrijenban mag reageren op het antwoord van [gedaagde 1]
3.8.
heeft, gelijktijdig met de incidentele conclusie van [gedaagde 2] , conclusie genomen in de hoofdzaak. Hoewel Vrijenban in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingediende processtuk, heeft zij alleen op de incidentele conclusie van [gedaagde 2] gereageerd en niet op de conclusie van [gedaagde 1] . De kantonrechter stelt Vrijenban daarom in de gelegenheid om bij repliek te reageren op de conclusie van [gedaagde 1] .
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter
In het incident:
4.1.
laat [gedaagde 2] toe als voegende dan wel tussenkomende partij in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagde 1] ,
4.2.
draagt [gedaagde 2] op te bewijzen dat zij de echtgenote van [gedaagde 1] is,
4.3.
bepaalt dat op de rolzitting van 23 september 2025 aan [gedaagde 2] de gelegenheid wordt geboden om te kennen te geven of, en zo ja, op welke wijze van de bewijsopdracht gebruik zal worden gemaakt,
4.4.
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan,
In de hoofdzaak:
4.5.
verwijst de zaak naar de rol van 23 september 2025 voor conclusie van repliek,
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 26 augustus 2025.
64183

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768, r.o. 4.2.3.
2.Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:
3.Artikel 219a Rv.