ECLI:NL:RBAMS:2025:6474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
13-167120-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot feiten van diefstal en verkeersdelicten

Op 19 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 26 maart 2025 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, werd bijgestaan door een raadsman en een tolk tijdens de zitting op 5 augustus 2025. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, betrekking hebben op diefstal en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De raadsman betwistte de dubbele strafbaarheid van de feiten, maar de officier van justitie stelde dat de feiten als diefstal kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de feiten voldoen aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er in Polen structurele gebreken in de rechtsorde zijn, maar dat er geen bewijs is dat deze gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van de zaak van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn genoemd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/167120-25
Datum uitspraak: 19 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 3 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 maart 2025 door
the Regional Court in Poznań(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Wągrowiec dated 17 January 2024, referentie: II K 666/23.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in de feitenomschrijving wordt gesproken van het tijdelijk onder zich houden van een auto. Hieruit volgt niet of er sprake is van diefstal. Het tijdelijk onder zich houden van een auto is niet strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Er is dus niet voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten wel aangeduid kunnen worden als diefstal. Mocht de rechtbank dit anders zien, zouden de feiten dubbel strafbaar zijn onder de kwalificatie van joyriding.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De rechtbank stelt vast dat in het EAB in de omschrijving van de feiten onder e) valt te lezen dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de term “
stole” gebruikt. In de kwalificaties die de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeldt staat
“theft”. Gelet op deze bewoordingen leest de rechtbank het EAB aldus dat de opgeëiste persoon de wederrechtelijke toe-eigening van de auto’s wordt verweten. De omstandigheid dat (bij de feitenomschrijving van één van de twee feiten) in het EAB na
“stole”en bij de kwalificaties (van beide feiten) na
“theft”nog wordt vermeld
for short-time usekan daaraan niet afdoen. De feiten zijn dan ook te kwalificeren als diefstallen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. In het EAB staat verder dat de beide feiten zijn gepleegd terwijl aan de opgeëiste persoon bij rechterlijke uitspraak een ontzegging van de rijbevoegdheid was opgelegd.
De feiten leveren dan ook naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal;
telkens: overtreding van artikel 9, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 57 en 310 Wetboek van Strafrecht, 9, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994, en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. D.L.S. Ceulen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (