In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 12 augustus 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft verweer gevoerd op basis van de artikelen 7 en 24 van het Handvest van de Grondrechten van de EU, met de stelling dat overlevering in strijd zou zijn met haar recht op respect voor het gezinsleven, gezien haar drie minderjarige kinderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tijdelijke beperking van het recht op gezinsleven gerechtvaardigd is en dat de belangen van de kinderen niet in ernstige mate worden aangetast door de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder verwijzing naar de garanties van de Belgische autoriteiten met betrekking tot de detentieomstandigheden.