3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB vermeldt in onderdeel D onder andere het volgende met betrekking tot de weigeringsgrond van artikel 12 OLW:
“The person was summoned in person on 6 March 2024 and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he/she does not appear for the trial.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat aanvullende vragen aan Polen gesteld moeten worden in verband met de (gestelde) uitreiking in persoon van de dagvaarding van de zitting die heeft geleid tot het verzamelvonnis. Uit het door de verdediging overgelegde verzekeringsbericht van het UWV blijkt dat de opgeëiste persoon in maart 2024 173 uur heeft gewerkt in Nederland. Het is daarom niet mogelijk dat zij op 6 maart 2024 in persoon de dagvaarding in Polen zou hebben ontvangen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uitgegaan dient te worden van de juistheid van het EAB en het vertrouwensbeginsel. Uit het overgelegde UWV-bericht blijkt niet dat de opgeëiste persoon in het bijzonder op 6 maart 2024 heeft gewerkt. Het UWV-bericht bestrijkt een langere periode waarbinnen de 173 uur is gewerkt, maar zegt niets over specifieke dagen. Het is daarom niet uitgesloten dat zij op 6 maart 2024 in Polen is geweest en aldaar de dagvaarding heeft ontvangen.
Ten aanzien van het verzamelvonnis van deLocal Court in Skarżysko-Kamiennavan 26 maart 2024 (ref. II K 600/23):
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De rechtbank heeft op 29 juli 2025 het onderzoek ter zitting gesloten. Bij e-mail van 30 juli 2025 heeft de raadsman loon- en arbeidsspecificaties van de werkgever toegestuurd waaruit volgt dat de opgeëiste persoon op 6 maart 2024 van 6:00 tot 17:00 uur heeft gewerkt. De raadsman verzoekt het onderzoek te heropenen om vragen te kunnen stellen aan de Poolse autoriteiten over de uitreiking van de dagvaarding. De officier van justitie heeft een standpunt ingenomen met betrekking tot dit verzoek van de raadsman en heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een heropening om vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
In het licht van het voorgaande bepaalt de rechtbank dat het onderzoek zal worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, om de aanvullende stukken aan het dossier toe te voegen en om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
1.
In het EAB geeft u aan dat de dagvaarding voor de verzamelprocedure (II K 600/23) in persoon is betekend aan de opgeëiste persoon op 6 maart 2024. De opgeëiste persoon heeft echter informatie van haar werkgever overgelegd waaruit volgt dat zij op 6 maart 2024 heeft gewerkt in Nederland tot 17.00 uur.
a. Kunt u gelet op die onderbouwing aangeven of de opgeëiste persoon daadwerkelijk de dagvaarding in haar handen heeft ontvangen? Zo ja, waar en op welk tijdstip?
b. Zo nee, hoe is de oproeping dan gegaan?
c. Had zij een gemachtigde advocaat in deze procedure? Was de opgeëiste persoon op de hoogte van verzamelprocedure en heeft de advocaat haar daadwerkelijk verdedigd tijdens die procedure?
d. Heeft zij een adresinstructie gehad specifiek voor de verzamelprocedure? Zo nee, door wie is de verzamelprocedure gestart? Als de verzamelprocedure niet door de opgeëiste persoon en/of haar advocaat is gestart, was het dan duidelijk voor de opgeëiste persoon dat de adresinstructie die zij in eerdere procedures had gehad zich ook zou uitstrekken tot een verzamelprocedure?
2. Daarnaast geeft u in de aanvullende informatie van 27 juni 2025 aan dat er in vonnis 1a (II K 135/20) hoger beroep is ingediend. Kunt u voor dit hoger beroep onderdeel D invullen?