ECLI:NL:RBAMS:2025:5750

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
13-110100-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijksstelling met een Nederlander en medische omstandigheden

Op 5 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Piotrków Trybunalski Regional Court in Polen. De zaak betreft een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 en 24 juli 2025 behandeld, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de eerste zitting, maar wel op de tweede, bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) geweigerd kan worden. De rechtbank heeft ook bijzondere medische omstandigheden in overweging genomen, waaronder een recente ziekenhuisopname van de opgeëiste persoon, en heeft besloten de gevangenhouding te schorsen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de verlaagde vrijheidsstraf in Nederland bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-110100-25
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 20 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2024 door
the Piotrków Trybunalski Regional Courtin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 2 juli 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op zitting van 2 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon en de raadsman zijn niet ter zitting verschenen, conform het aanhoudingsverzoek omtrent de gezondheidstoestand van opgeëiste persoon. Het onderzoek ter zitting is geschorst tot de zitting van 24 juli 2025.
Zitting 24 juli 2025
De behandeling van het EAB heeft opnieuw plaatsgevonden op de zitting van 24 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Susijn, advocaat in Tilburg en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the Radomsko District Court, dated 8 February 2023, case reference number II K 846/22, modified with the judgement of the Piotrków Trybunalski Regional Court of 22 August 2023, case reference number IV Ka 320/23.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een procedure in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal daarom de beslissing van
the Piotrków Trybunalski Regional Court,met kenmerk IV Ka 320/23, van 22 augustus 2023 toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon op 12 mei 2025 bij de rechtbank heeft verklaard dat hij niet bij de behandeling in hoger beroep die tot het voornoemde arrest heeft geleid, aanwezig is geweest, maar dat hij voor deze procedure een advocaat heeft gemachtigd. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 17 juni 2025 dat de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk door een advocaat is vertegenwoordigd tijdens de zitting voor
the Piotrków Trybunalski Regional Courtop 22 augustus 2023. Gelet op deze informatie, in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, dat de overlevering om die reden dient te worden geweigerd en dat de straf door Nederland dient te worden overgenomen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht, mocht de rechtbank de gevangenhouding bevelen ex artikel 27, vierde lid, OLW, dat bevel met onmiddellijke ingang te schorsen tot aan het moment dat met de tenuitvoerlegging van de straf wordt aangevangen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich eveneens op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander en dat de overlevering om die reden dient te worden geweigerd met gelijktijdige strafovername door Nederland. De officier verzet zich tegen het verzoek om de gevangenhouding te schorsen tot aan het moment dat met de tenuitvoerlegging van de straf wordt aangevangen. Nederland verbindt zich bij weigering van de overlevering jegens (in dit geval) Polen om de straf over te nemen en Nederland moet dat dan ook uitvoeren. De onderbouwing van het verzoek om schorsing ziet vooral op de zorgen van de arts en familie van de opgeëiste persoon. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat de vereiste medische zorg niet verleend zou kunnen worden tijdens de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is, met de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. In de brief van de IND van 25 juni 2025 staat dat “
de strafrechtelijke feiten die u beschrijft er niet toe leiden dat de heer Jurecki zijn verblijfsrecht verliest.”
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum. Derhalve vindt overeenkomstig artikel 6a, derde lid, OLW verlaging van de opgelegde vrijheidsstraf tot dat strafmaximum plaats. Ingevolge artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994 staat op overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 een gevangenisstraf van maximaal één jaar.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, vierde en vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, en sociale banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft derhalve het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [5] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat er op dit moment sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot een onmiddellijke schorsing van het bevel tot gevangenhouding op grond van artikel 27, vierde lid, OLW, tot aan het moment dat met de tenuitvoerlegging van de straf zal worden aangevangen.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat de opgeëiste persoon nog maar zeer kort geleden, op 26 juni 2025, is gereanimeerd en opgenomen geweest op de
intensive care -afdeling (in Rotterdam) in verband met ‘diabetische ketoacidose met insulten’ en dat er op dit moment nog een intensief traject loopt om de opgeëiste persoon in te stellen op diabetesmedicijnen, waarbij de betrokken arts expliciet heeft opgeroepen te voorkomen dat daarbij verstoringen ontstaan in de uitvoering van de nodige zorg en controle. Hoewel in detentie ook de benodigde medische zorg voorhanden zal zijn, acht de rechtbank het in de gegeven omstandigheden, namelijk dat die omstandigheden zich nog maar zo recent hebben voorgedaan en het traject rond het instellen van de medicatie nog zo intensief loopt, onwenselijk dat de opgeëiste persoon direct na de uitspraak wordt gedetineerd, met een mogelijke verstoring in het genoemde traject als gevolg. De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en de tenuitvoerlegging bevelen van de hiervoor bedoelde verlaagde vrijheidsstraf, met achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevelen met gelijktijdige schorsing tot aan het moment dat, zodra de zorg voor de dreigende verstoring van het traject minder acuut is, met de tenuitvoerlegging van de straf wordt aangevangen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Piotrków Trybunalski Regional Court, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 5 bedoelde verlaagde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELT en SCHORSTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf (welk bevel apart is geminuteerd).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.M. Esschendal en M.C. Hooibrink, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (